Boek 3 post 07: pagina 206 - 254 (totaal aantal gelezen pagina's: 1694)
Vandaag een bespreking van twee hoofdstukken (Het misgrijpen - hoofdstuk VIII en IX Symptoom- en toevalshandelingen) die dicht tegen elkaar aanliggen wat betreft het onderwerp.
Eerder kwamen versprekingen aan bod. Aangezien spreken een motorische verrichting is, redeneert Freud dat ook andere motorische handelingen onderhevig zullen zijn aan fouten door onbewuste motieven. Zo komen we bij het misgrijpen uit. Onder het misgrijpen verstaat Freud handelingen die met bewuste intentie worden uitgevoerd, maar waarbij men een 'fout' begaat (men grijpt mis, laat vallen, stoot om etc.). Een andere categorie, de symptoom- en toevalshandelingen, betreft de handelingen die men gedachteloos en zogenaamd puur toevallig uitvoert (friemelen met de handen, spelen met geld in de broekzak, bijten op een pen, allerhande tic-achtige bewegingen en automatismen). Ook bij dit type handelingen gaat het soms met onbewuste opzet mis.
Ook in deze hoofdstukken bewijst de theorie zich door middel van vele voorbeelden, waarvan de meeste zeer vermakelijk zijn. Voordat ik hier enkele voorbeelden overneem, eerst een uitstapje naar de literaire wereld. Wie wist dat W. F Hermans een buitengewone interesse had in Freud en de psychoanalytische theorie, met name de vergissingen die beschreven zijn in 'Psychopathologie van het dagelijks leven'?
In zijn boek Nooit meer slapen laat hij de hoofdpersoon verkeerd zijn kompas aflezen, vanwege onbewuste intenties. Hermans was door dergelijke informatieve vergissingen al vroeg gefascineerd. Hij had, zo vertelde hij in 1970 tegen Ischa Meijer, rond zijn vijftiende De psychologie van het dagelijkse leven gelezen. ‘Dat maakte een verbazende indruk op me, ik vond het zo slim. […] die ontdekking toen ik 15 was dat als je een glas water uit je handen liet vallen, dat dat geen toeval hoefde te zijn. De Fehlleistung. Het woord al! Leistung, leisten, iets presteren.’Bij het verschijnen van Nooit meer slapen in 1966 zei Hermans tegen Joop van Tijn: ‘Ik heb er nooit een geheim van gemaakt, dat ik mij geweldig voor Freud interesseer. Kijk maar in mijn boekenkast: er zijn weinig schrijvers die ik zo compleet bezit als Freud. Maar als je dan goed oplet, merk je dat de meesten zijn ideeën niet kunnen hanteren. Ze denken zo gauw dat het vieux jeu is en hebben het niet in de gaten als een auteur er gebruik van maakt.'
De biograaf van Hermans koos er dan ook voor om aan de hand van een aantal werken van Freud het leven van Hermans te beschrijven. Meer te lezen over deze biografie via deze pagina.
Dan een aantal voorbeelden overgenomen uit de hoofdstukken over misgrijpen en toevalshandelingen. Te beginnen met het misgrijpen, waaronder men overigens ook het laten vallen, omgooien en breken van objecten kan plaatsen, evenals het zichzelf laten vallen, een misstap doen en uitglijden. De verrichtingen die intentioneel zijn maar met onbewuste opzet op een misser uitlopen, hebben steeds een individuele betekenis, soms ook een symbolische uitbeelding en geven uiting van onbewuste gedachtegangen.
Ik geloof werkelijk dat men dit oordeel voor een groot aantal schijnbare toevallige, onhandige bewegingen moet accepteren. Weliswaar etaleren deze bewegingen iets gewelddadigs, slingerends, bijna spastisch ongecoördineerds, maar ze blijken door een intentie beheerst te worden en treffen hun doel met een zekerheid die men bewust-willekeurige bewegingen niet altijd kan nageven. (p.211)
Dit schrijft Freud na een voorbeeld waarin hij 'per ongeluk en toch met opzet' een voorwerp laat vallen:
Het gebeurt maar zelden dat ik iets breek. Ik ben niet erg handig, maar vanwege de goede anatomische staat van mijn zenuw- en spierstelsel zijn bij mij blijkbaar geen gronden voor zulke onhandige bewegingen met ongewenst gevolg aanwezig. Ik kan me dus geen enkel voorwerp in mijn huis herinneren waarvan ik ooit een exemplaar gebroken heb. Omdat mijn studeerkamer zo klein is, ben ik vaak genoodzaakt geweest in de meest ongemakkelijke houdingen met een aantal antieke aardewerken en stenen voorwerpen, zozeer dat getuigen hun bezorgdheid uitten dat ik iets op de grond zou werpen en breken. Maar het is nooit gebeurd. Waarom heb dan een keer het marmeren deksel van mijn eenvoudige inktpot op de grond gegooid, zodat het in stukken brak?
(...) Ik ga aan mijn tafel zitten om te schrijven, maak met de hand die de pen vasthoudt een merkwaardig onhandige, uitschietende beweging en gooi daardoor het deksel van de inktpot, dat al op het tafelblad lag, op de grond. De verklaring is niet moeilijk te vinden. Een paar uur eerder was mijn zuster in de kamer geweest om enkele nieuwe aanwinsten te bekijken. Zij vond ze heel mooi en gaf toen te kennen: 'Nu ziet je schrijftafel er echt aardig uit, alleen dat inktstel past er niet bij. Je moet een mooier hebben.' Ik liet mijn zuster uit en kwam pas uren later terug. Toen echter heb ik, naar het schijnt, aan het veroordeelde inktstel de executie voltrokken. Concludeerde ik uit de woorden van mijn zuster wellicht dat ze zich het voorgenomen mij bij de eerstvolgende feestelijke gelegenheid een mooier inktstel cadeau te geven, en brak ik het lelijke oude inktstel om haar te dwingen het voornemen te verwezenlijken waarop zij had gezinspeeld? Als dit zo is, dan was mijn slingerende beweging alleen schijnbaar onhandig; in werkelijkheid was ze buitengewoon handig en doelbewust en wist alle kostbaardere voorwerpen in de nabijheid te ontwijken en te sparen. (p.210-211)
Een ander voorbeeld van het accidenteel laten vallen, waarbij ik deze vooral aanhaal vanwege de denigrerende en daarom (leed-)vermakelijke toon die Freud tentoonstelt:
Wanneer bedienden breekbare voorwerpen vernietigen door ze te laten vallen, zal men niet meteen aan een psychologische verklaring denken, maar toch is ook hier het meespelen van duistere motieven niet onwaarschijnlijk. Niets staat zo ver van onontwikkelde mensen af als de appreciatie van kunst en kunstwerken. Een vage vijandigheid tegen haar voortbrengselen beheerst onze dienstbaren, vooral wanneer de objecten, waarvan zij de waarde niet inzien, een bron van arbeidsplichten voor hen vormen. Mensen van eenzelfde beschavingsniveau en afkomst onderscheiden zich echter in de wetenschappelijke instituten vaak door hun grote handigheid en betrouwbaarheid in het hanteren van delicate objecten, zodra ze eenmaal begonnen zijn zich met hun baas te identificeren en zich tot het belangrijke personeel van het instituut te rekenen. (p.216-216)
Nu zijn dit vrij onschuldige situaties, maar ook in de medische praktijk grijpt men mis, breekt men per ongeluk dingen of verwisselt per ongeluk medicijnen. Iedereen kent wel een geval waarin een arts zelfs het verkeerde been amputeert. Het komt voor! Ook bij deze ernstige misgrepen mag men volgens Freud denken aan een onbewuste overweging als oorzaak. Om dergelijke wanprestaties te voorkomen tekent men tegenwoordig altijd bij een te opereren lichaamsdeel een pijl om aan te duiden in welk ledemaat het mes gaat. Freud noemt een voorbeeld van een oude vrouw die hij dagelijks bezocht om oogdruppels in de ogen toe te dienen en een lichte dosering morfine om in te nemen. Op een goede dag verwisselt hij het ritueel en eindigen de morfinedruppels in het oog van de arme vrouw. Hij weet te achterhalen waar deze flater uiteindelijk zijn oorsprong vond.
Het gebied van zelfbeschadiging bij patiënten volgt volgens Freud een zelfde lijn.
Ik heb nu ervaren, en kan dit met goed opgehelderde voorbeelden staven, dat veel schijnbaar toevallige schade waardoor deze [zelfbeschadigende] patiënten worden getroffen eigenlijk zelfbeschadigingen zijn, doordat een voortdurend op de loer liggende tendens tot zelfbestraffing, die zich anders als zelfverwijt uit of haar bijdrage aan de symptoomvorming levert, handig van een zich toevallig aandiende uiterlijke situatie profiteert, of deze nog een handje helpt totdat het gewenste schadelijke effect is bereikt. Zulke incidenten zijn ook bij niet zo ernstige gevallen bepaald niet zeldzaam, en ze verraden het aandeel van de onbewuste bedoeling door een aantal bijzondere trekken, bij voorbeeld door de opvallende kalmte die de patiënten bij het zogenaamde ongelukje ervaren. (p. 221)
Wanneer men over zelfbeschadiging spreekt ligt ook het onderwerp zelfmoord niet ver weg. Naast de opzettelijk zelfmoord zou een halfopzettelijke zelfvernietiging - met onbewuste opzet - volgens Freud geen uitzondering zijn.
De neiging tot zelfvernietiging is immers bij veel meer mensen in een zekere sterktegraad aanwezig dan alleen bij degenen die deze neiging doorzetten; de zelfbeschadigingen zijn gewoonlijk een compromis tussen deze aandrift en de krachten die haar nog tegenwerken, en ook waar het werkelijk tot zelfmoord komt, is de neiging daartoe lang voordien in zwakkere vorm of als onbewuste en onderdrukte tendens aanwezig geweest. (...) Het zijn bepaald geen loze overwegingen die ik hier aanvoer; mij zijn verschillende gevallen van ogenschijnlijk toevallig verongelukken (te paard of uit het rijtuig) ter ore gekomen waarvan de bijzondere omstandigheden de verdenking van onbewuste gedoogde zelfmoord rechtvaardigen. (p.223)
En voor wie verder denkt; is men in staat om met half bewuste opzet de eigen persoon te beschadigen, dan is men daar gevolglijk ook naar andere mensen toe in staat. Dezelfde mate van onzichtbare agressie die zich tegen de eigen persoon kan richten, kan ook gericht zijn naar anderen en hun levens in gevaar brengen. Freud haalt daarbij een interessant voorbeeld aan (wat niet zozeer om misgrijpen gaat maar om een toevalshandeling):
Ik nam eens de taak op me om het huwelijk van een zeer intelligente man te verbeteren, wiens twisten met zijn jonge, hem innig liefhebbende vrouw zich zeker op reële argumenten konden beroepen, zonder daardoor echter, zoals hijzelf toegaf, ten volle verklaard te worden. Hij hield zich onafgebroken met de gedachte aan echtscheiding bezig, die hij dan weer verwierp omdat hij zielsveel van zijn twee kleine kinderen hield. Toch kwam hij steeds weer op dit voornemen terug, zonder ooit een middel te beproeven om de situatie draaglijk voor zichzelf te maken. (...) De man vertelde mij op een dag over een klein voorval, dat hem dodelijk had doen schrikken. Hij was eens aan het 'dollen' met zijn oudste kind, van wie hij verreweg het meest hield, tilde het hoog op en liet het weer zakken, en dit op een zodanige plaats en zo hoog dat het kind bijna met zijn kruin tegen de zware gaskroon aan het plafond was gestoten. Bijna, maar eigenlijk toch niet, of juist net nog wel?! Het kind was niets overkomen, maar het werd duizelig van schrik. De vader bleef met ontzetting met het kind in de armen staan, de moeder kreeg een hysterische aanval. De ongewone behendigheid van deze onvoorzichtige beweging, de heftige reactie van de ouders brachten mij op het idee om in deze toevallige gebeurtenis een symptoomhandeling te zoeken die een boos opzet tegen het geliefde kind tot uiting moest brengen. De tegenspraak met de huidige tedere gevoelens van deze vader voor zijn kind kon ik opheffen wanneer ik de impuls om het kind te kwetsen naar de tijd terugverplaatste toen dit kind nog het enige was geweest, en zo klein dat vader nog geen teder belang in het kind hoefde te stellen. Daarna kon ik veilig aannemen dat de door zijn vrouw weinig bevredigde man destijds de gedachte of het voornemen had gekoesterd: sterft dit wezentje, waar ik niets om geef, dan ben ik vrij en kan ik me van mijn vrouw laten scheiden. Onbewust moest er dus een verlangen naar de dood van dit nu zo geliefde schepsel voortbestaan. Van hieraf was de weg naar de onbewuste fixatie van deze wens gemakkelijk te vinden. Inderdaad werd deze wens zeer sterk gedetermineerd door een herinnering uit de vroege jeugd van de patiënt: de dood van een broertje, die de moeder aan de nonchalance van de vader weet, had geleid tot heftige woordenwisselingen tussen de ouders, waarbij ook met scheiden werd gedreigd. (p. 228-230)
De symptoom- en toevalshandelingen verschillen zoals gezegd nauwelijks van de misgrepen, anders dan dat het hierbij gaat om meer automatische bewegingen, zoals spelen met je horloge, tikken met een potlood etc. Na grondige analyse van een aantal voorbeelden stelt Freud dat deze handelingen iets tot uitdrukking brengen dat de dader er zelf niet in vermoedt en dat hij in de regel niet van plan is mee te delen, maar voor zich wil houden. Hij noemt deze fenomenen dan ook symptomen, omdat ze gedetermineerd worden door onbewuste gedachten. Freud toont in de beschrijvingen dat hij zelfs voor de kleinste details bij zijn patiënten oog heeft.
Achter deze speelse bezigheden gaat tijdens de therapie steevast een bepaalde betekenis schuil die zich niet anders kan uiten. Gewoonlijk weet de betrokkene niet dat hij zulke dingen doet of dat hij bepaalde wijzigingen in zijn gewone gewriemel heeft aangebracht, en hij ziet noch hoort de gevolgen van deze handelingen. Hij hoort bijvoorbeeld het geluid niet dat hij bij het rammelen met geldstukken produceert, en neemt een verbaasde en ongelovige houding aan wanneer men hem hierop attent maakt. Evenzo is alles wat iemand met zijn kleren doet, vaak zonder het te merken, van grote betekenis en verdient de aandacht van de arts. Elke verandering in het gewone kostuum, elke slordigheidje, zoals een knoop die niet sluit, elk spoor van ontbloting wil iets zeggen dat de drager van de kleding niets rechtstreeks wil zeggen, meestal niet eens in staat is te zeggen. De duidingen van deze kleine toevalshandelingen, alsmede de bewijzen voor deze duidingen, volgen steeds met voldoende zekerheid uit de bijkomende omstandigheden tijdens de zitting, uit het onderwerp dat zojuist besproken is, en uit de invallen die zich aandienen wanneer men de aandacht [van de patiënt] op de schijnbare toevalligheid vestigt. (p. 234-235)
Meer en meer wordt duidelijk dat Freud niet in toeval gelooft en in alles dat de mens doet een uitdrukking ziet van onbewuste motieven. Het is een interessant perspectief, waarvoor ik even nodig heb om het op me in te laten werken, of ik het ten volste kan onderschrijven. Ik geloof dat toeval soms ook wel bestaat (in universele zin, dus buiten het strikt menselijke om), maar zie wel in dat de mens, in zijn gebaren, zijn houding, zijn wijze van verwoorden, zijn automatismen, zijn bewegen (en de fouten die hij maakt) zichzelf uitdrukt zoals hij is, dus zijn bewuste zijn èn onbewuste zijn daarmee uitdrukt. Observeert men iemand nauwlettend, dan kan men daarin denk ik een groot deel van zijn onbewuste drijfveren zien, omdat de persoon dit in al zijn handelingen, zijn zijn, tot uitbeelding brengt. Dan kan men mogelijk de conclusie trekken dat de mens niets zonder reden doet, ook al zijn die redenen voor hemzelf verborgen. Vandaar ook het grote belang om deze - voor onszelf onzichtbare - drijfveren te onthullen, zodat wij onszelf beter kunnen gaan begrijpen en daarmee het leed voorkomen dat we anderen en onszelf neigen aan te doen.
Comments