top of page

Deel 1-06 De hypnose (en EMDR?)

Bijgewerkt op: 9 jan. 2019

Boek 1 post 06: pagina 82 - 96


De volgende tekst in het eerste boek, getiteld Bespreking van 'Der Hypnotismus' (Forel), betreft een recensie die Freud schreef over het door Auguste Forel geschreven boek Der Hypnotismus, seine Bedeutung und seine Handhabung in kurzgefasster Darstellung, uitgegeven in 1889.


In deze dertien pagina's tellende tekst verdedigt Freud zich in eerste instantie met enige felheid tegen de talrijke tegenstanders van de hypnose die haar schadelijke eigenschappen zouden toedichten:

"Wie als arts voor inhoudelijke overwegingen openstaat, zal zich milder laten stemmen als hij merkt dat de zogenaamde slachtoffers van de hypnotische therapie na de behandeling milder lijden en hun plichten beter vervullen dan tevoren, zoals ik dat van mijn patiënten mag beweren. Enkele proeven zullen hem duidelijk maken dat heel wat verwijten aan het adres van de hypnose niet speciaal deze, maar evenzeer al onze andere therapieën treffen, dat ze zelfs met meer recht aan het adres van sommige door ons allen gehanteerde methoden gericht kunnen worden dan aan dat van de hypnose. Als arts zal hij ervaren dat het onmogelijk is de hypnose niet te beoefenen, zijn patiënten te laten lijden, terwijl hij hen kan bevrijden door een onschadelijke psychische beïnvloeding. Hij zal tegen zichzelf moeten zeggen dat de hypnose niets van haar onschadelijkheid en genezende waarde verliest wanneer men haar een 'kunstmatige waanzin' of 'kunstmatige hysterie' noemt, zomin als vlees iets van zijn smaak en voedingswaarde verliest wanneer woedende  vegetariërs het voor 'aas' uitmaken." (p.86)

Freud brengt een aantal interessante argumenten naar voren om deze zogenoemde gevaren van de hypnose te weerleggen en stelt zich de vraag wat dan als schadelijk effect van hypnose verondersteld wordt? Hij zegt hierbij dat hypnose niets anders is dan de gewone, maar nog in veel opzichten slecht begrepen slaap, of dat ze correspondeert met de verschillende stadia van het inslapen.

"Het is waar dat wij in de slaap ons psychische evenwicht verloren hebben, dat de activiteit van onze hersenen tijdens de slaap verstoord is en in veel opzichten aan waanzin doet denken, maar deze analogie belet niet dat wij door de slaap ook geestelijk opnieuw gesterkt ontwaken." (p.87)

Hij zegt hiermee dat de gevaren van de hypnotische therapie dus niet schuilen in de handeling van het hypnotiseren. Vervolgens stelt hij de vraag of het geven van de suggestie dan de schadelijke factor is: 

"Het gebruik van suggestie is, naar het schijnt, de arts van oudsher vertrouwd, 'wij suggereren allemaal voortdurend,' zeggen zij, en inderdaad is de arts - ook de niet-hypnotiseur - nooit zo voldaan als wanneer hij door de macht van zijn persoonlijkheid, de invloed van zijn woorden en van zijn...gezag een ziekteverschijnsel uit de aandacht van de patiënt heeft verdrongen. Waarom zou de arts dan een beïnvloeding, die hem altijd zo gewenst voor kwam wanneer ze hem eens onverwachts lukte, niet volgens plan mogen nastreven?  (p.87)

Freud concludeert dat het enige riskante aan de hypnotische therapie het misbruik ervan is, en tracht daarmee te zeggen dat 'zorgvuldigheid en een zuiverheid van intentie' door de arts opgebracht moet worden.

In het tweede deel van de tekst gaat Freud in op de tot dan toe bestaande theorieën ter verklaring van de hypnotische fenomenen. De eerste theorie, ontwikkeld door de 'magnetiseur' Mesmer (die het bestaan van een dierlijk magnetisme, een vloeistof die oversprong van hypnotiseur naar gehypnotiseerde bepleitte) verwerpt Freud. De tweede theorie berust op de ideeën van Charcot en gaat uit van een somatische werking, en ziet in de hypnotische verschijnselen "een fysiologisch veranderde toestand van het zenuwstelsel, die door externe prikkels (strijken met de hand, fixeren van zintuiglijke activiteit, nadering van magneten, opleggen van metalen etc.) teweeg wordt gebracht." (p. 91). De 'hypnogene' werking zou dan alleen optreden bij mensen met een bepaalde kwetsbaarheid van het zenuwstelsel, de zogenoemde neuropaten (vooral hysterici). De derde theorie is die van Forel (en hier lijkt Freud zich het sterkst in te kunnen vinden) en betreft de 'suggestietheorie'.

"Volgens deze theorie zijn alle hypnotische verschijnselen psychische werkingen, effecten van voorstellingen die al of niet met opzet bij de gehypnotiseerde worden opgeroepen. De hypnotische toestand wordt niet door externe prikkels, maar door een suggestie opgewekt, de toestand geldt niet specifiek voor neuropaten, maar kan bij de overgrote meerderheid van gezonde mensen zonder veel moeite worden bereikt (...)." (p. 92).

Bijna met enige verbazing concludeert Freud dat men met de hypnose dus bijna alle functies van de menselijke geest kan beïnvloeden met de suggestie: (p.93)

"Beïnvloeding dus van sensibele en motorische lichaamsfuncties, van bepaalde reflexen, vasomotorische processen (zelfs blaarvorming!), op psychisch vlak beïnvloeding van gevoelens, driften, het geheugen, de wilsactiviteit enzovoort. (...) Deze beïnvloeding geschiedt echter maar zelden zonder weerstand van de kant van de gehypnotiseerde. Deze is niet louter een automaat, hij verzet zich maar al te vaak tegen de suggestie en schept op eigen kracht 'autosuggesties', een term die overigens schijnbaar een verrijking, maar strikt beschouwd een opheffing van het begrip 'suggestie' betekent."

Vervolgens benadrukt hij dat de techniek van het hypnotiseren nog niet zo eenvoudig is als het lijkt :

"Men moet met enthousiasme, geduld, grote trefzekerheid en een schat aan trucs en invallen gewapend zijn. Wie volgens een gegeven schema wil hypnotiseren, wie bang is voor het wantrouwen, het lachen van zijn subject, wie in weifelende stemming begint, zal weinig bereiken. De te hypnotiseren persoon mag men niet in angst laten, zeer bangelijke personen zijn het minst geschikt voor de methode. Behendig en zelfbewust optreden zal alle vermeende kwalijke gevolgen van het hypnotiseren in de kiem smoren. "(p.94)

Afsluitend wordt nog een belangrijk punt aangehaald waarin hij Breuer's (met wie Freud later samenwerkte) techniek/theorie belicht als zijnde dat hypnose een 'causale behandeling' zou zijn bij hysterische stoornissen die het rechtstreekse gevolg van een ziekmakende voorstelling of een schokkende ervaring zijn. "Met het elimineren van deze voorstelling, met het verzwakken van de herinnering die de suggestie tot stand brengt, is doorgaans ook de stoornis overwonnen." (p. 95).

De hypnose kan dus de hysterische symptomen die door een trauma ontstaan zijn, opheffen.


Wat betreft het behandelen van trauma (PTSS) is dit een interessant punt. In de lezing die psychoanalyticus en hoogleraar Paul Verhaeghe op de Summer University Psychoanslyse in 2018 gaf, werd de vraag gesteld of de tegenwoordig frequent toegepaste trauma-behandeling EMDR niet ook een vorm van hypnose is (maar dan in een 'wetenschappelijker jasje' gestoken met een mooie afkorting als naam). Een terechte vraag. Bij EMDR 'verzwakt men ook de herinnering (aan het trauma)' en zelfs door de patiënt als het ware in een kortstondige hypnose te brengen (het volgen met de ogen van de de vinger van de therapeut). Deze handeling doet toch enigszins denken aan het 'pendelen' om iemand onder hypnose te brengen.

Mensen die getraumatiseerd zijn kunnen allerhande verschillende psychische klachten ervaren (angst, herbelevingen, paniek, fysieke reacties etc.), die na behandeling (die specifiek gaat het om het verzwakken van het traumatische beeld/de traumatische herinnering) verdwijnen. Met het 'verdwijnen' van de voorstelling/herinnering, verdwijnen dus ook de klachten. Precies wat Freud ook over de werking van hypnose beschrijft.


Zou EMDR een verhulde terugkeer van de hypnose kunnen zijn? Hypnose draagt nu natuurlijk het juk van de paranormale/alternatieve geneeswijzen. Maar in een andere verpakking en met meer wetenschappelijk jargon eromheen heeft EMDR in mijn ogen toch veel overeenkomsten met de hypnose. Wat denken jullie?


Zie onder de werking van EDMR.

255 weergaven1 opmerking

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page