top of page

Deel 1-14 De afweerneuropsychosen

Bijgewerkt op: 10 jan. 2019

Boek 1 post 14: pagina 195-209


Vandaag weer een kort artikel (14 pagina's), voordat we binnenkort aankomen bij de langere hoofdstukken zoals Ontwerp van een Psychologie (ongeveer 100 pagina's) en Studies over Hysterie (bijna 300 pagina's), waarvan je zou kunnen zeggen dat ze een 'boek in een boek zijn'.

Dit artikel, getiteld De afweerneuropsychosen (met ondertitel Proeve van een psychologische theorie van verworven hysterie, vele fobieën en dwangvoorstellingen en sommige hallucinatoire psychosen) voltooide Freud in 1894 - terwijl hij ondertussen ook andere werken schreef, waaronder zijn studie over hysterie met Breuer (die we nog te lezen krijgen). De redactie vermeldt dat Freud in dit artikel meer en meer zijn eigen theoretische concepten ontwikkelt, zoals de afweer en de conversie. De belangrijke rol die de seksualiteit inneemt wordt tevens zichtbaar. Hij laat dan ook steeds meer de neurologie achter zich en concentreert zich op de neurosen.

Ondanks dat dit een kort artikel is, was het een geworstel om samen te vatten. Het artikel is erg technisch en moeilijk in eigen woorden te vangen, waardoor dit verslag een stuk langer uit is gevallen dan mijn intentie was - en ik relatief veel heb geciteerd. Niet te vergeten kostte het me beduidend meer tijd dan de eerdere stukken - vandaar dat ik gisteren niets gepost heb.

Freud begint met een voorstel tot wijziging/uitbreiding van de tot dan toe gehandhaafde theorie over hysterie (van tijdgenoot Pierre Janet) - waarin aangenomen werd dat de primaire trek van de hysterie een splitsing van het bewustzijn was. Freud weerlegt dat deze bewustzijnssplitsing berust op een 'aangeboren zwakte in het vermogen tot psychische synthese' maar stelt dat er ook een groep mensen is met hysterie waar hij bij aantoont dat:

"de splitsing van de bewustzijnsinhoud het gevolg van een wilsakte van de patiënt is, oftewel door een wilsinspanning wordt ingeleid waarvan men het motief kan benoemen. Hiermee bedoel ik uiteraard niet dat de patiënt de bedoeling heeft zijn bewustzijn te splitsen; de bedoeling van de patiënt is een andere, ze bereikt echter haar doel niet, maar veroorzaakt een splitsing van het bewustzijn." (p. 198)

Hij noemt deze vorm de afweerhysterie, ook wel 'verworven' hysterie, die zich onderscheidt van de andere vormen van hysterie in de zin dat er geen duidelijke erfelijke belasting bepalend is in de etiologie. De patiënten die hij als voorbeeld aandraagt waren psychisch gezond geweest, tot het moment:

"waarop zich een geval van onverenigbaarheid in hun voorstellingsleven voordeed, dat wil zeggen, tot hun Ik met een belevenis, een voorstelling of een sensatie werd geconfronteerd die een zo pijnlijk affect opriep dat zij besloten het te vergeten, omdat ze zichzelf niet de kracht toedichten om de tegenspraak tussen deze onverenigbare voorstelling en hun Ik door denkarbeid op te lossen." (p.199)

Een mooie uitleg vind ik, vooral de laatste zin. Eigenlijk zegt hij hiermee dat zodra we een bepaalde voorstelling/gebeurtenis/sensatie en het ermee gepaarde gaande affect niet kunnen verdragen - en het daarom niet oplossen met ons bewuste (denk)vermogen - het 'ondergronds' gaat, zoals uit het vervolg van de tekst nog zal blijken.

Hij beaamt dat het uitbannen van een bepaalde voorstelling op zichzelf niet pathologisch is - we doen dat allemaal. Freud concentreert zich juist op de mensen bij wie de poging tot 'vergeten' van de voorstelling niet lukt en diverse pathologische reacties uitlokt zoals hysterie, dwangvoorstellingen of hallucinatoire psychosen. Hoe leidt nu de wilsinspanning om een bepaalde voorstelling (en het affect dat er door wordt opgeroepen) te verbannen, tot een neurotische symptoom?

Freud geeft een uitleg (die hij 'zijn mening' noemt) :

"de taak die het afwerend Ik zich stelt, namelijk om de onverenigbare voorstelling als 'non arrivée' te behandelen, kan het niet rechtstreeks volbrengen; zowel het geheugenspoor als het aan de voorstelling klevende affect is nu eenmaal aanwezig en laat zich niet meer verdelgen. Maar deze taak wordt ook min of meer tot een goed einde gebracht als het Ik erin slaagt van deze krachtige voorstelling een zwakke te maken, als het aan de voorstelling het affect, de excitatiesom waarmee ze belast is, weet te ontrukken." (p.200)

Tot op dit punt acht hij de dwangstoornis en de hysterie gelijk. Hysterie verschilt vervolgens van de dwang in het gegeven dat in de hysterie de onverenigbare voorstelling onschadelijk wordt gemaakt doordat 'haar excitatiesom omgezet wordt in iets lichamelijks' (p.200) - een proces dat Freud de term conversie geeft. Het woord 'excitatiesom' wordt pas aan het eind van de tekst verklaard en doelt op de ophoping van (geestelijke) opwinding (excitatie: "iets dat tot vergroting, vermindering, verschuiving en afvoer in staat is en dat zich over de geheugensporen van de voorstellingen verbreidt, ongeveer zoals een elektrisch lading over de oppervlakten van lichamen" - p.209). De conversie verloopt dus van het psychische naar het lichamelijke. Freud haalt kort de cathartische methode van Breuer aan waarbij de omgekeerde weg, van het lichamelijke naar het psychische, doelbewust wordt opgewekt en de afvoer van excitatie door te spreken wordt afgedwongen. Ik vermoed dat een uitgebreidere uitleg van deze methode gaandeweg nog toegelicht wordt door Freud.


Freud concludeert dat het bij de 'verworven hysterie' dus niet primair gaat om een bewustzijnssplitsing, maar om een 'vermogen tot conversie'. Wat nu de ene persoon meer kwetsbaar/geschikt maakt voor deze vorm van neurose/conversie is nog onbekend voor Freud. Duidelijk is dat zij ook op kan treden bij tot dan toe psychisch gezonde mensen.

In het tweede deel van de tekst gaat hij in op dwangvoorstellingen en fobieën. Hij beargumenteert dat bij mensen die geen geschiktheid/neiging hebben tot conversie, maar die wel een onverenigbare voorstelling afweren, het affect op het psychisch terrein blijft (en dus niet het lichamelijke, zoals bij de hysterie).

"De inmiddels afgezwakte voorstelling blijft, terzijde van alle associaties, in het bewustzijn achter, maar haar vrijgekomen affect hecht zich aan andere, op zichzelf niet onverenigbare voorstellingen, die dankzij deze 'valse verbinding' dwangvoorstellingen worden."(p.202)

Het affect hecht zich dus aan een andere voorstelling - die het subject van de dwangmatigheid wordt. Freud stelt zich de vraag wat nu de bron is waarvan uit dit affect afkomstig is? Hij draagt hier de seksualiteit aan en licht toe:

"In alle door mij geanalyseerde gevallen had het seksuele leven een pijnlijk affect van precies dezelfde hoedanigheid als het aan de dwangvoorstelling klevende affect verschaft. Het is theoretisch denkbaar dat dit affect incidenteel op een ander terrein kan ontstaan; ik kan enkel melden dat ik een andere herkomst tot nu toe niet ben tegengekomen. Overigens valt gemakkelijk te begrijpen dat juist het seksuele leven zeer overvloedig aanleiding geeft voor het opduiken van onverenigbare voorstellingen. Aantoonbaar is voorts, dankzij de zeer ondubbelzinnige uitlatingen van de patiënten, de wilsinspanning, de poging tot afweer, waarop de theorie zo grote nadruk legt, en ten minste in een aantal gevallen geven de patiënten zelf uitsluitsel over het feit dat de fobie of dwangvoorstelling zich pas manifesteerde nadat de wilsinspanning schijnbaar in haar opzet was geslaagd. 'Mij is een keer iets onaangenaams overkomen, uit alle macht heb ik geprobeerd het weg te duwen, er niet meer aan te denken. Ten slotte is het mij gelukt, en toen kreeg ik dat andere [noot:het symptoom - de fobie of dwangvoorstelling], dat ik sindsdien niet kwijt ben geraakt.' Met deze woorden bevestigde een patiënte mij de hoofdpunten van de hier ontvouwde theorie." (p.203)

Vaak herkent de patiënt echter de herkomst in het seksuele niet en wordt dit - wanneer men het als mogelijke oorzaak aangedragen krijgt - verworpen. In deze tegenwerping schuilt volgens Freud precies het bewijs 'dat de dwangvoorstelling een substituut of surrogaat is van de onverenigbare seksuele voorstelling en haar plaats in het bewustzijn heeft ingenomen' (p.203).

"Tussen de wilsinspanning van de patiënt, die erin slaagt de onaanvaardbare seksuele voorstelling te verdringen, en het opduiken van de dwangvoorstelling, die op zichzelf maar hier met een onbegrijpelijk sterk affect is uitgerust, gaapt de kloof die de hier ontvouwde theorie wil dichten. De scheiding van de seksuele voorstelling van haar affect en de verbinding van dit affect met een andere, passende, maar niet onverenigbare voorstelling - dit zijn processen die zich onbewust voltrekken, die men alleen kan veronderstellen, maar niet door een klinisch-psychologische analyse kan bewijzen."

Freud lijkt hier te zeggen: de herkomst van de dwangvoorstelling is altijd te herleiden naar het seksuele leven, maar men kan dit niet direct waarnemen, omdat het onbewust gebeurt. Wat hiervan te denken? Het is me nu teveel een zijweg om hier dieper op in te gaan - maar het legt natuurlijk een kwetsbaarheid van zijn theorieën bloot wanneer men deze strikt natuur-wetenschappelijk benadert. Freud is in het verleden (en nog?), o.a. door Karl Popper, veelvuldig bekritiseerd (lees dit interessante overzicht) op de niet testbare, verifieerbare aspecten van zijn theorieën. De die-hard wetenschapper zal zich hier over op kunnen winden. Elke psycholoog weet echter dat de psychologie geen harde wetenschap is - hoe sterk ze dat ook pretendeert te zijn. Mij verrast het vooral bovenstaande observatie van Freud te lezen, waarin hij duidelijk aangeeft dat het om een veronderstelling gaat - en dat we onbewuste processen vaak niet kunnen waarnemen/meten. Zeker niet in het geval van dit soort complexe, innerlijk verborgen fenomenen.


Terug naar de dwang en fobie. Freud werpt de vraag op waarom het affect vaak zo sterk is bij een bepaalde dwangvoorstelling of fobie, die objectief gezien soms weinig spannends inhouden. Hij zegt dat het affect als het ware 'gedislokeerd' of 'getransponeerd' is (p.204). Het is afkomstig van het seksuele leven, vanuit een bepaalde angst die bij de onverenigbare voorstelling wakker wordt - maar die aan het object van de dwang of fobie wordt gekoppeld.

"Zo stort zich vrijgekomen angst waarvan de seksuele herkomst niet herinnerd mag worden, bijvoorbeeld op de gewone, primaire fobieën van de mens voor dieren, onweer, het donker enzovoort, of op dingen die onmiskenbaar op enigerlei wijze met het seksuele geassocieerd zijn, op het urineren, de defecatie, op bevuiling en besmetting in het algemeen."(p. 204)

Hij beschrijft vervolgens een aantal sprekende voorbeelden: een meisje dat zichzelf dwangmatig verweet/bang was verantwoordelijk te zijn voor criminele daden waarover zij in de krant las - maar in feite zichzelf (onbewust) verweet dat ze in het geheim masturbeerde en het gevoel had daarmee iets verkeerd te doen (het verbod op masturbatie had ten tijde van Freud natuurlijk nog niet de seksuele revolutie meegemaakt!). Een ander voorbeeld beschrijft een jonge vrouw die dwangmatig bang was uit het raam te springen of haar kind dood te steken. Na een suggestie van Freud bekent zij zichzelf als een verdorven persoon te zien (tot van alles in staat) omdat zij op seksueel gebied problemen had in haar huwelijk. Het sterke affect van die verdorvenheid (in haar seksuele leven) heeft zich vervolgens 'getransponeerd' naar een verdorvenheid in haar rol als moeder.

"Dergelijke ervaringen heb ik mij voor de therapie te nutte gemaakt om bij fobieën en dwangvoorstellingen, alle verzet van patiënten ten spijt, de aandacht naar de verdrongen seksuele voorstellingen terug te leiden en, waar dat kon, de bronnen te dichten waaruit deze voorstellingen afkomstig waren." (p. 207)

Het laatste deel van de tekst gaat in op het verschil met dwang en de psychose. Bij een psychose is er een ander principe werkzaam wat betreft de onverenigbare voorstellingen: de voorstelling wordt juist geaccentueerd. De psychoticus weert in die zin de onverenigbare voorstelling af door 'in de psychose te vluchten' (p. 208).

" [...] het Ik rukt zich van de onverenigbare voorstelling los, maar deze voorstelling hangt onlosmakelijk samen met een deel van de realiteit, en terwijl het Ik deze prestatie verricht, heeft het zich ook geheel of ten dele van de realiteit losgemaakt. Dit laatste is naar mijn mening de voorwaarde waaronder iemand aan zijn eigen voorstellingen een hallucinatoire levendigheid toekent en zich bijgevolg na een succesvolle afweer in een staat van hallucinatoire verwardheid bevindt. Ik beschik slechts over zeer weinig analyses van zulke psychosen; maar ik denk dat het om een een zeer frequent gebruikt type psychische aandoening moet gaan, want de analoog te beschouwen voorbeelden van de moeder die, ziek geworden wegens het verlies van haar kind, nu onafgebroken een stuk hout in haar armen wiegt, of van de versmade bruid die al jaren in bruidsjurk op haar bruidegom wacht, ontbreken in geen enkel krankzinnigengesticht." (p.209)

Hij besluit met de benadrukking dat verdere differentiatie tussen de verschillende neurosen (hysterie, dwang, fobie, psychosen) wenselijk is, ondanks dat zij soms samen of apart in eenzelfde persoon optreden. Het principe van de transpositie van het affect licht hij hieruit op als kenmerkend voor de dwang en fobie, en pleit dat zij niet tot dezelfde neurosen worden gerekend als de neurasthenie.



223 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page