Boek 1 post 40: pagina 761 - 784
Het hoofdstuk dat we vandaag behandelen, Verdere opmerkingen over de afweerneuropsychosen is deels een aanvulling op het vorige hoofdstuk (vorige blog) en deels op een eerder verschenen artikel over de afweerneurosen (zie blog 1-14 en deels blog 1-17). Dit stuk werd gepubliceerd in een neurologisch blad, in Freuds eigen taal - en was daarmee een uitbreiding op het vorige Franstalige artikel. Jaar van publicatie was eveneens 1896.
In het voor ons liggende hoofdstuk bespreekt Freud drie onderwerpen: de hysterie, de dwangvoorstellingen en psychotische toestanden (paranoia). In het vorige hoofdstuk stelde hij al de verdringing en afweer centraal. In dit hoofdstuk gaat hij in op waartegen de afweer gemobiliseerd wordt: dit is telkens een seksuele ervaring van traumatische aard. Hij introduceerde eerder al het idee dat het daarbij steeds zou gaan om de verleiding van een kind (vóór de puberteit) door een volwassenen (de Verleidingstheorie).
Te beginnen bij de hysterie. Daarbij zou de seksuele, traumatische ervaring van passieve aard zijn. Bij het terughalen van de traumatische gebeurtenissen ontdekte Freud dat het vaak ging om zware seksuele kwetsuren. De daders bleken vaak kindermeisjes, personeel aan wie men de kinderen toevertrouwde, onderwijzers of broers van het slachtoffer die zelf ook misbruik hadden meegemaakt. Hoe het psychische trauma zich verder ontwikkelt via de conversie naar de symptomen van de hysterie is eerder uitvoerig beschreven (en weten we inmiddels al heel wat van).
In het ontstaan van de dwangneurose gaat het eveneens om vroeg-infantiele seksuele belevenissen, maar deze worden gekenmerkt door de ervaring van lust, van seksuele activiteit:
"[D]wangvoorstellingen zijn steeds getransformeerde, uit de verdringing terugkerende verwijten, die altijd betrekking hebben op een seksuele, met lust verrichte actie in de kinderjaren." (p.770)
Dit zou mede ook verklaren waarom hysterie veelvuldig bij vrouwen voorkwam (een passief ondergaan seksuele belevenis) en dwangneurose vaker bij het mannelijk geslacht (een actief begane of met lust gepaard gaande seksuele belevenis).
Over de dwangneurose stelt hij nu dat deze in een aantal fases ontstaat/verloopt:
De eerste periode is de kindertijd waarin de gebeurtenissen plaats vinden die de kiem van de latere neurose bevatten: een verleidingservaring en (agressieve) seksuele acties tegen de andere sekse, waar later het zelfverwijt zich op zal richten. Een tweede fase waarin het kind de seksuele rijping meemaakt. In deze fase ontstaat een (zelf-)verwijt over de seksuele handelingen (doordat het kind inmiddels seksueel gerijpt is begrijpt het wat het gedaan heeft) en eventuele verdringing daarvan en het optreden van een primair afweersymptoom.
De derde periode vangt aan met schaamte en achterdocht. De afweer zet zich voort en is daarin geslaagd. De patiënt is schijnbaar gezond, tot de ziekte aanvangt (bijvoorbeeld door een bepaald voorval, een uitlokkende factor, uitputting etc.); in deze fase keren de verdrongen herinneringen en de daaraan gekoppelde verwijten terug (de afweer mislukt dus) maar deze worden niet bewust beleefd. In de plaats van de pathogene herinnering komt een conpromisformatie (een vervorming, bijvoorbeeld een symptoom - leze de uitleg via link) tussen de verdrongen en de verdringende voorstellingen (p. 770-771).
Vervolgens beschrijft Freud twee soorten dwangneurose: een eerste waarbij de gebeurtenis uit het verleden is vervangen door iets actueels en het seksuele door iets niet-seksueels, dit allemaal onder de kracht van de verdringing. Dit kan resulteren in allerlei bizarre dwangvoorstellingen. Een andere vorm is wanneer het zelfverwijt (over de seksuele handeling die zich in de kindertijd heeft voltrokken) overgaat in schaamte (dat men de seksuele handeling te weten komt), hypochondrische angst (voor de nadelige gevolgen van de handeling), sociale angst (voor bestraffing van het vergrijp), religieuze waan of observatiewaan (angst dat men deze handelingen aan anderen verraadt) enz.
Een andere, niet onbelangrijke mogelijkheid is dat het Ik, in zijn poging de verdrongen herinnering af te weren, beschermingsmaatregelen produceert. Dit slaat op de zo vaak waargenomen dwanghandelingen. Deze zijn altijd secundair, ze hebben enkel een afwerende functie. Toch zijn ze volgens Freud volledig op te helderen als men ze herleidt tot de dwangmatige herinnering die ze bestrijden. Hij geeft hierbij een voorbeeld van een jongen die een dwangmatig slaapritueel had wanneer zijn moeder hem naar bed bracht: de kamer moest opgeruimd zijn, het bed werd ingebouwd met drie stoelen ervoor, de kussens moesten gerangschikt. Hij moest eerst een aantal schopbewegingen maken met de benen en daarna op zijn zij gaan liggen. Later werd dit ritueel opgehelderd: de jongen had een dienstmeisje gehad dat hem bij het naar bed brengen seksueel misbruikt had. Toen deze herinnering later werd opgewekt tijdens een psychoanalyse was de betekenis van deze dwanghandelingen gemakkelijk te achterhalen: de stoelen voor het bed dienden ter verhindering dat iemand in zijn buurt kon komen, de kussens moesten anders geschikt zijn dan op die avond van het misbruik, het trappelen met de benen, letterlijk het wegduwen van de ander en het op de zij liggen omdat hij op die ene avond op zijn rug had gelegen.
Dan de paranoia; Freud vermoedt hierbij dat ook dit een afweerpsychose is. Dat ze, net als hysterie en dwangvoorstellingen het resultaat is van de verdringing van pijnlijke herinneringen en dat de vorm van haar symptomen gedetermineerd wordt door de inhoud van het verdrongene.
Freud haalt hier een casus aan van een tweeëndertigjarige vrouw die er zeker van was dat anderen over haar praatten en haar in de gaten hielden, vooral wanneer zij zich voor het naar bed gaan uitkleedde. Ook had ze een terugkerende sensatie in de schoot en had ze hallucinaties van naakte vrouwen. Later voegden zich daar nog auditieve hallucinaties bij waarin stemmen haar aanspraken als ze op straat liep. Freud herleidde een aantal van haar symptomen terug naar gebeurtenissen uit haar jeugd. De vrouw had zich altijd geschaamd om naakt gezien te worden, maar had dit toen zij klein was niet gehad ten opzichte van haar broer. Broer en zus waren gewoon geweest om zich in elkaars bijzijn uit te kleden. Freud merkt daarbij op: (p. 778)
"Nu begreep ik wat de betekenis was geweest van de plotseling inval dat zij bij het slapengaan werd gadegeslagen. Het was een ongewijzigd stuk van de oude herinnering waarin een verwijt doorklonk, en zij haalde nu aan schaamte in wat ze als kind had verzuimd."
Haar ziekte nu was begonnen op het moment dat haar man en haar broer een ruzie hadden gehad en de broer met wie zij een goede band had niet meer bij haar thuis kwam. Freud traceert zo nog een aantal symptomen terug naar hun ontstaan en geeft daarbij uitleg. Tot slot vergelijkt hij de dwangneurose en de paranoia en introduceert daarbij de term projectie: (p. 783)
"Bij de dwangneurose is het initiële zelfverwijt verdrongen door de vorming van het primaire afweersymptoom: wantrouwen in de eigen persoon. (...) Bij paranoia wordt het verwijt verdrongen langs een weg die men projectie kan noemen, doordat het afweersymptoom van wantrouwen gericht wordt tegen anderen (...)
De voor de psychose kenmerkende auditieve hallucinaties zouden volgens Freud een terugkeer zijn van de verdrongen zelfverwijten, in de vorm van hardop uitgesproken gedachten.
Een vrij abrupt einde...de rest van de tekst is erg technisch en het is laat...
Binnenkort weer verder.
댓글