top of page

Deel 1-41 De etiologie van hysterie

Bijgewerkt op: 26 mrt. 2019

Boek 1 post 41: pagina 785 - 813


Het is even taai volhouden met de laatste 100 pagina's van het eerste boek. Hoewel er telkens nieuwe elementen aan de theorie over hysterie worden toegevoegd of meer gedifferentieerd worden verwoord, doet herhaling inmiddels ook zijn intrede. Evenzo in dit wat langere hoofdstuk van vandaag: Over de etiologie van hysterie.

Deze tekst was van oorsprong een lezing die Freud op 21 april 1896 voor de Weense Vereniging voor Psychiatrie en Neurologie hield, en zo is zij ook geschreven ("Mijne heren!"). Aan zijn vriend Fliess schreef Freud over deze lezing: (p. 786 redactionele inleiding)

"Een voordracht over etiologie van hysterie voor de Psychiatrische Vereniging viel bij de ezels een ijzige ontvangst ten deel en ontlokte Krafft-Ebbing (die de vergadering voorzat) het wonderlijke oordeel: "Het klinkt als een wetenschappelijk sprookje".

Freud kreeg dus een klap voor zijn ego te verduren. In zijn voordracht legt hij de nadruk op de seksuele ervaringen uit de kindertijd die als oorspronkelijke oorzaak van de hysterie zouden fungeren. "Zoals hij al in eerdere artikelen had betoogd, dacht Freud destijds nog dat het initiatief tot deze voorvallen zonder uitzondering door volwassenen werd genomen; het inzicht dat er een infantiele seksualiteit bestond, lag nog in het verschiet" (p. 786 redactionele inleiding). Herinner dat hij deze theorie uiteindelijk liet varen ('Ich glaube an meine Neurotica nicht mehr.' - in 1897 aan Fliess). Toch klinkt de theorie, op de wijze waarop Freud haar verdedigt, niet geheel onaannemelijk. Er zullen ongetwijfeld gevallen zijn geweest waarbij daadwerkelijk sprake is geweest van seksueel trauma in de vroege kinderjaren.


De tekst is uitgebreid en gaat uitvoerig in op de al in vorige artikelen aan bod gekomen elementen van zijn theorie over de specifieke etiologische factoren van hysterie. Ik lees er een ietwat defensieve toon in, alsof Freud reeds op weerstand vanuit zijn publiek anticipeerde (dit bleek ook het geval te zijn). Hij draagt verscheidene tegenargumenten aan die hij vervolgens stuksgewijs ontkracht. Sterker nog, zijn poging om de veronderstelde tegenwerpingen te elimineren vormt niet alleen het fundament van zijn betoog, hij bouwt tevens de theorie daar rondom op. Wie nog geen kennis van de theorie van hysterie zou hebben genoten, zou in dit artikel een grondige uiteenzetting vinden van alle eerder genoemde assumpties en mechanismen van de hysterie (om een voorbeeld te noemen, dat de symptomen van de hysterie overgedetermineerd zouden zijn - d.w.z. door verschillende kanten tegelijk worden opgewekt, enz.). In die zin zou dit stuk kunnen dienen als een overzichtsartikel van Freuds standpunten ten opzichte van de hysterie tot zover, maar daarbij dient wel de tijdelijkheid in acht genomen te worden. De Verleidingstheorie (leze blog 1-39) laat hij immers later weer los. Dat wil niet zeggen dat de andere inzichten uit de theorie aan importantie inboeten.


In onderstaande BBC serie over Freuds leven wordt een deel van deze lezing ook getoond (vanaf minuut 4:05). Een extra kanttekening: in de navolgende scène horen we hem iets zeggen over zijn op sterven liggende vader. Freuds vader zou ook rond die tijd komen te overlijden, waarna hij met zijn zelfanalyse aan zou vangen wat zou resulteren in De Droomduiding (boek 2).

Het zou niet zinvol hier al te veel te herhalen. Ik zal een aantal van de tegenargumenten die Freud aanvoert en vervolgens weerlegt aanhalen, omdat ze wellicht ook vragen vertegenwoordigen die bij mij en u als lezer op zijn gekomen.


Te beginnen met de aanzet tot zijn "verweer", waarin we lezen dat hij inderdaad weerstand van een kritisch publiek verwachtte en ervoor koos deze als uitgangspunt van zijn vertoog te nemen:

"Ik poneer dus de stelling dat elk geval van hysterie berust op één of meer voorvallen van premature seksuele ervaring, die thuishoren in de vroegste jeugd en die, ondanks de decennia die sedertdien zijn verlopen, door de analytische arbeid kunnen worden gereproduceerd. Ik beschouw dit als een belangrijke onthulling, als de ontdekking van een caput Nili [Bron van de Nijl] op neuropathologisch gebied, maar ik weet niet goed waarbij ik de verdere behandeling van deze constellatie moet laten aanknopen. Moet ik het feitenmateriaal voor u op tafel leggen dat de analyses mij hebben verschaft, of zal ik liever eerst trachten te antwoorden op de talloze tegenwerpingen en twijfels, die, naar ik waarschijnlijk met recht vermoed, inmiddels uw aandacht hebben opgeëist? Ik kies voor het laatste; misschien kunnen wij daarna des te kalmer bij de feiten stilstaan."

Het eerste bezwaar waarvan Freud vermoedt dat het ingebracht zou kunnen worden tegen de psychologische basis van de hysterie is dat de verdrongen scènes uit de kindertijd door de arts aan de patiënt zouden zijn opgedrongen. Freud stelt hierbij dat bij geen enkele patiënt deze herinneringen vrijelijk naar buiten kwamen, de patiënt dus met weerstand teruggaat naar deze oude herinneringen en ze vervolgens zeer heftig emotioneel doorleeft. Hij stelt dat het onmogelijk zou zijn een ander een zo sterk emotionele scène te laten doorvoelen terwijl hij niet echt gebeurd zou zijn. Voorts noemt hij de uniformiteit in de gebeurtenissen die de diverse patiënten beschrijven - indien ze door hen gefingeerd zouden zijn dan zou dat moeten wijzen op onderlinge afspraken tussen de patiënten over hun verhalen. Anderzijds is er volgens Freud een niet te ontkennen relatie tussen de traumatische gebeurtenissen en de inhoud van de hele verdere ziektegeschiedenis.

"Zo blijken de infantiele scènes door hun inhoud een onmisbare aanvulling op de associatieve en logische structuur van de neurose; pas wanneer ze zijn ingevoegd, wordt de toedracht begrijpelijk of, zoals men vaak geneigd is te zeggen, vanzelfsprekend." (p. 800)

Een ander, volgens Freud onaantastbaar bewijs zou zijn dat sommige van de verhalen door een derde bevestigd werden; bijvoorbeeld wanneer broer en zus beide bevestigden een seksuele relatie te hebben gehad, of wanneer twee kinderen door dezelfde persoon waren "verleid". Zulks kwam ook voor onder zijn patiënten.

Ten tweede verwachtte Freud kritiek op de aanname dat er (veelvuldig) sprake zou zijn van seksuele ervaringen (geïnitieerd door een volwassene) tijdens de kindertijd. Aan de ene kant zou men tegen kunnen werpen dat seksuele toespelingen/handelingen etc. zo vaak voorkwamen dat het onmogelijk kan zijn dat al deze gevallen hysterie zouden veroorzaken. Of men zou ervan uit kunnen gaan dat seksueel misbruik juist te zelden voorkwam en daarmee onmogelijk bij al die talloze gevallen van hysterie als oorzaak zou kunnen dienen. Freud geeft aan dat er onderzoek beschikbaar was van artsen waarin bleek dat seksuele praktijken bij minderjarigen wel degelijk veelvuldig voorkwamen. Tegen het argument dat deze praktijken juist vaak voor zouden komen en niet telkens in een hysterie uitmonden, brengt Freud het argument in dat ook niet elke ziektebacil die men bij zich draagt tot een ziekte hoeft uit te groeien. Met andere woorden; men kan tijdens de jeugd een seksueel trauma hebben meegemaakt, maar er is altijd een samengaan van meerdere factoren noodzakelijk (eerder de banale factoren genoemd) die gezamenlijk zorgen dat de neurose zich openbaart (dit geldt evenzeer voor veel andere psychische aandoeningen, dunkt me).


Tot slot wordt nog een ander punt aangevoerd: de vraag waarom de reactie van hysterici op een lichamelijke of psychische prikkel zo vaak als overdreven werd gezien. Dit zou volgens hem geen fysiologische oorzaak hebben, maar een psychische: (p. 808)

"Maar het belangrijkste aspect van het verschijnsel, de abnormale, buitensporige, hysterische reactie op psychische prikkels, laat een andere verklaring toe die door talloze voorbeelden uit analyses wordt ondersteund. En deze verklaring luidt: de reactie van hysterici is alleen schijnbaar overdreven; ze moet ons wel overdreven voorkomen, omdat wij slechts een klein deel van de motieven kennen waaruit ze voorkomt."

De actuele krenking of prikkeling lokt dus een buitensporige reactie uit, omdat zij de herinnering aan zo vele, eerdere en hevigere krenkingen opwekt.

"[E]n achter al deze herinneringen schuilt nog de herinnering aan een zware krenking in de kinderjaren waar de patiënt nooit overheen is gekomen. Of: wanneer een jong meisje zichzelf de vreselijkste verwijten maakt omdat ze heeft toegelaten dat een jongen heimelijk haar hand heeft gestreeld, en vanaf dat ogenblik aan een neurose ten prooi valt, kunt u op dit raadsel natuurlijk reageren met het oordeel dat dit een abnormaal, excentriek, hypersensitief wezentje is; maar u zult er anders over denken als de analyse u laat zien dat die aanraking herinneringen heeft opgeroepen aan een andere, soortgelijke aanraking die in haar vroegste jeugd plaatsvond en die deel uitmaakte van een minder onschuldige situatie, zodat de zelfverwijten eigenlijk die oude aanleiding betreffen." (p. 810-811).

Een inzicht wat natuurlijk eveneens voor veel meer psychische reacties of aandoeningen geldt - en zeker voor getraumatiseerde mensen waarbij actuele belevenissen steeds aan oude (mogelijk deels onbewuste) herinneringen raken.


Freud sluit af met een verzoek aan zijn publiek voor welwillendheid om zijn nieuwe inzichten in overweging te nemen en spreekt zijn hoop uit dat de psychiatrie weldra dezelfde weg in zal slaan als die hij nu voorgaat:

"Ik ben aan het einde gekomen van mijn betoog van vandaag. Bedacht op tegenspraak en ongeloof wil ik mijn zaak alleen nog één woord van aanbeveling op zijn weg meegeven. Hoe u ook op mijn bevindingen moge reageren, ik verzoek u ze niet als een vrucht van goedkope speculatie te beschouwen. Ze berusten op moeizaam onderzoek van individuele patiënten, dat bij de meeste honderd of meer arbeidsuren in beslag nam. (...) Doordat deze nieuwe methode van onderzoek de toegang ontsluit tot een nieuw element van het psychisch gebeuren, tot de onbewust gebleven denkprocessen die, om de term van Breuer te gebruiken, 'niet voor bewustzijn vatbaar' zijn, wenkt ze ons met de hoop op een nieuw en beter begrip van alle functionele psychische stoornissen. Ik kan niet geloven dat de psychiatrie het moment om deze nieuwe weg naar kennis in te slaan nog lang zal uitstellen." (p. 813).

157 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page