top of page
Foto van schrijverReading Freud

Deel 2-11 Slaap er een nacht over

Bijgewerkt op: 8 mrt. 2020

Boek 2 post 11: pagina 174 - 185 (totaal aantal gelezen pagina's 1056)


Vandaag maken we een begin met hoofdstuk V, een langer hoofdstuk dan de afgelopen hoofdstukken (100 pagina's), getiteld Het droommateriaal en de droombronnen. De insteek van het hoofdstuk is dat nu Freud heeft aangetoond de latente droominhoud bloot te kunnen leggen, de andere raadsels die dromen voorheen omringden misschien ook deels ontcijferd kunnen worden. Hij grijpt daarbij terug op het eerste hoofdstuk waarin verschillende auteurs al mededeelden dat:


A. de droom de indrukken van de afgelopen dagen duidelijk met voorrang behandelt en

B. dat de droom een selectie maakt volgens andere principes dan de door ons geheugen in waaktoestand gehanteerde, doordat hij zich niet het wezenlijke en belangrijke, maar het bijkomstige en onopgemerkte herinnert.


Vandaag worden 'het recente en indifferente in de droom' besproken.


Een belangrijke wetmatigheid die Freud ontdekt is dat in ieder droom iets kan worden opgespoord dat aanknoopt bij de ervaringen van de laatst verlopen dag.

"Men zou de vraag kunnen opwerpen of de droom zonder mankeren bij de gebeurtenissen van de afgelopen dag aanknoopt, of dat de aanknoping zich ook tot indrukken uit een langer tijdsbestek in het jongste verleden kan uitstrekken. (...) Telkens wanneer ik meende te constateren dat een indruk van twee of drie dagen terug de bron van de droom was geweest, kon ik mij toch bij nauwkeuriger onderzoek ervan overtuigen dat ik mij die indruk de vorige dag weer herinnerd had, dat dus op de vorige dag een aantoonbare reproductie zich tussen de dag van de gebeurtenis en de droomtijd had gevoegd, en kon ik bovendien de recente aanleiding aantonen waarvan de reminiscentie aan de oudere indruk kon zijn uitgegaan." (p.176)

Dit betekent niet dat de droom altijd letterlijk over de vorige dag gaat, maar er moet een aanknopingspunt, al is het maar een gedachte, uit de voorgaande dag zijn die zich op de een of andere wijze manifesteert in de droom of er op voortborduurt. Men kan zich afvragen waarom juist recente indrukken dit voorrecht genieten?

Leidend tot een antwoord haalt Freud opnieuw een persoonlijke droom aan en laat daar een uitgebreide analyse op los. Het is toch erg jammer dat juist die analyses nauwelijks samen te vatten zijn! Ze vormen eigenlijk het mooiste gedeelte van de teksten. Omdat ik nu eindelijk de complete boeken van Freud digitaal heb gevonden (dezelfde als dat ik lees) ben ik natuurlijk wel in de gelegenheid de dromen (met analyse) hier over te nemen (copy-paste). Ik zal dan ook soms als bijlage de droomvoorbeelden onderaan de tekst toevoegen. Dan is het aan u om te kiezen de droom wel/niet in zijn geheel te lezen.


De droom zelf is kort:

Ik heb een monografie over een bepaalde plant geschreven. Het boek ligt voor mij, ik sla juist een naar binnen gevouwen kleurenplaat om. Aan elk exemplaar is een gedroogd specimen van de plant bijgevoegd, precies als uit een herbarium.


De verkorte versie van de analyse van de droom is dat Freud diezelfde ochtend in de etalage van een boekwinkel een boek zag liggen, een monografie over de plantensoort cyclamen. Dit is de eerste referentie in de manifeste droom met de voorgaande dag, dus een recente gebeurtenis. De cyclaam is tevens de lievelingsbloem van Martha, Freuds echtgenote. Freud verwijt zichzelf dat hij er zo zelden aan denkt bloemen voor haar mee te brengen. Bij het thema bloemen meebrengen komt weer een andere associatie op...enzovoorts (lees de hele analyse onderaan de blog). Door middel van de associatiereeks (waarin dus de latente inhoud van de droom aan het licht komt), wordt er een tweede referentie naar een recente gebeurtenis blootgelegd. In de manifeste inhoud was er dus maar één aanknopingspunt met de voorgaande dag, in de associaties die uit de droom volgens komt een tweede tevoorschijn (in dit voorbeeld), die gelijk ook een hogere psychische waarde bleek te hebben (het refereerde naar een veel belangrijker moment van de voorgaande dag). Wat is nu de verhouding van beide indrukken van die dag tot elkaar en tot de droom van die nacht?


Het antwoord dat Freud geeft is het volgende:

"In de droominhoud vind ik slechts een toespeling op de onbeduidende indruk en ik kan dus bevestigen dat de droom bij voorkeur bijkomstigheden uit het leven in zijn inhoud opneemt. In de droomduiding daarentegen leidt alles naar de belangrijke, met recht emotionerende ervaring. Als ik de zin van de droom beoordeel naar de latente, door de analyse aan het licht gebrachte inhoud, wat de enige juiste werkwijze is, dan ben ik onverhoopt tot een nieuw, belangrijk inzicht gekomen. Ik zie het raadsel uiteenspatten dat de droom zich alleen met de waardeloze brokstukken van het dagelijks leven bezighoudt; en ik moet ook de bewering tegenspreken dat het zielenleven van de waaktoestand zich niet in de droom voortzet en dat de droom dus psychische activiteit aan onbenullig materiaal verspilt. Het tegendeel is waar; wat ons overdag in beslag heeft genomen, beheerst ook de droomgedachten, en wij getroosten ons de moeite van het dromen alleen bij materiaal van het soort dat ons overdag tot nadenken zou hebben gestemd. De meest voor de hand liggende verklaring voor het feit dat ik toch over de onbeduidende dagindruk droom, terwijl de met recht enerverende indruk mij tot de droom heeft genoopt, is vermoedelijk deze, dat hier opnieuw een fenomeen van droomvervorming in het spel is, dat wij hierboven aan een als censuur werkende psychische macht hebben toegeschreven." (p.183-184)

Het onbeduidende waarover we dromen vormt dus een toespeling op een onderliggende inhoud, die van meer psychische waarde is. Dit is de onderlinge relatie tussen beide. In eerste instantie lijkt er geen relatie te zijn, merken we alleen op dat we over iets onbenulligs hebben gedroomd. Maar na nadere aanschouwing blijken beide indrukken van dezelfde dag (de onbenullige en de belangrijke) met elkaar in verbinding te staan, en wel via associatieve tussenschakels.


Ik had nog verder willen gaan en de paragraaf uit willen lezen, maar ook ik moet naar dromenland en zal het bij de volgende blog weer oppakken....

------------------


Voor wie wil, de droom en de volledige analyse, onderstaande tekst direct overgenomen uit het boek: (pp. 179-185). Nu ik de tekst opnieuw doorlees moet ik toch weer een beetje gniffelen om de associaties die Freud legt. Het lijkt soms wat vergezocht, zeker omdat het vooral woordassociaties zijn. Dat het vergezocht lijkt is ook Freud zelf opgevallen, en komt hij aan het einde van deze analyse ook nog op terug.


Droom over de botanische monografie


Ik heb een monografie over een bepaalde plant geschreven. Het boek ligt voor mij, ik sla juist een naar binnen gevouwen kleurenplaat om. Aan elk exemplaar is een gedroogd specimen van de plant bijgevoegd, precies als uit een herbarium.


Analyse

Ik heb ’s ochtends in de etalage van een boekwinkel een nieuw boek zien liggen met de titel De soort cyclamen—blijkbaar een monografie over deze plant. De cyclaam is de lievelingsbloem van mijn vrouw. Ik maak mijzelf verwijten dat ik er zo zelden aan denk bloemen voor haar mee te brengen, zoals zij graag wil.—Bij het thema bloemen meebrengen herinner ik mij een verhaal dat ik onlangs in mijn vriendenkring heb verteld om mijn bewering te staven dat het vergeten van iets zeer vaak de uitvoering van een plan van het onbewuste is en altijd een gevolgtrekking toelaat over de geheime gezindheid van degene die vergeet. Een jonge vrouw, die gewend was op haar verjaardag een boeket van haar man aan te treffen, mist dit teken van liefde op een feestdag als deze en barst daarom in tranen uit. De echtgenoot komt erbij en kan haar huilen niet verklaren, totdat zij tegen hem zegt: vandaag ben ik jarig. Dan slaat hij zich voor het hoofd, roept uit: neem me niet kwalijk, dat was ik helemaal vergeten, en wil wegrennen om bloemen voor haar te halen. Zij laat zich echter niet troosten, want zij ziet in de vergeetachtigheid van haar man een bewijs dat ze in zijn gedachten niet meer dezelfde rol speelt als vroeger. Deze mevrouw L. is twee dagen geleden mijn vrouw tegengekomen, heeft haar verteld dat zij zich goed voelt, en naar mij geïnformeerd. Zij was in vroegere jaren bij mij onder behandeling.

Een nieuwe aanloop: ik heb werkelijk eens zoiets als een monografie over een plant geschreven, namelijk een artikel over de cocaplant [1884e], dat de aandacht van K.Koller op de anestheserende eigenschappen van cocaïne heeft gevestigd. Ik had in mijn publicatie zelf op deze toepassing van dit alkaloïde gezinspeeld, maar was niet zo secuur om de kwestie verder uit te werken. Hierbij schiet mij te binnen dat ik de dag na de droom ’s ochtends (voor de duiding hiervan vond ik pas ’s avonds tijd) op de manier van een dagfantasie aan cocaïne heb gedacht. Kreeg ik ooit groene staar, dan zou ik naar Berlijn gaan en mij daar bij mijn Berlijnse vriend [Fließ] incognito laten opereren door een arts die hij mij aanbeveelt. De chirurg, die niet zou weten wie hij onder handen had, zou er weer eens hoog van opgeven hoe gemakkelijk deze operaties sinds de invoering van cocaïne zijn geworden; ik zou door geen enkele gelaatsuitdrukking verraden dat ik zelf bij deze ontdekking betrokken ben. Bij deze fantasie sloten gedachten aan over hoe ongemakkelijk het toch voor de arts is voor zichzelf een beroep te doen op doktershulp van de kant van collega’s. De Berlijnse oogarts, die mij niet kent, zou ik kunnen betalen, net als ieder ander. Pas nadat deze dagdroom bij mij is opgekomen, merk ik dat er de herinnering aan een bepaalde ervaring achter schuilgaat. Kort na de ontdekking van Koller namelijk had mijn vader groene staar gekregen; hij werd door een vriend van mij, de oogarts dr. Königstein, geopereerd. Dr. Koller zorgde voor de anesthesie met cocaïne en maakte toen de opmerking dat dit geval alle drie de mensen had samengebracht die bij de invoering van cocaïne betrokken waren geweest.

Mijn gedachten gaan nu verder: wanneer werd ik voor het laatst aan deze cocaïnegeschiedenis herinnerd? Dit was enkele dagen geleden, toen ik de feestbundel in handen kreeg met de publicatie waarvan dankbare leerlingen het jubileum van hun leraar en laboratoriumdirecteur hadden gevierd. Onder de onsterfelijke verdiensten van het laboratorium vond ik ook het feit vermeld dat de ontdekking van de anestheserende eigenschappen van cocaïne door K.Koller daar had plaatsgevonden. Ik merk nu plotseling dat mijn droom verband houdt met een gebeurtenis van de vorige avond. Ik had juist dr.Königstein naar huis vergezeld, met wie ik in een gesprek verwikkeld was geraakt over een kwestie die mij, telkens wanneer ze wordt aangeroerd, hevig opwindt. Toen ik met hem in het voorportaal stond, voegde professor Gärtner zich met zijn jonge vrouw bij ons. Ik kon niet nalaten het tweetal met hun florissante verschijning te feliciteren. Nu is prof. Gärtner een der auteurs van de feestbundel waar ik zojuist over sprak, en hij kon mij daar heel goed aan herinneren. Ook van mevrouw L., over wie ik onlangs het verhaal vertelde van de teleurstelling op haar verjaardag, was in het gesprek met dr. Königstein, in een ander verband evenwel, de naam gevallen. Ik wil proberen ook aan de andere determinanten van de droominhoud een duiding te geven. Een gedroogd specimen van de plant is bij de monografie ingesloten alsof het een herbarium is. Bij dat herbarium sluit een herinnering uit mijn gymnasiumtijd aan. Onze rector riep op een dag de leerlingen van de hogere klassen bijeen om hun het herbarium van de school ter hand te stellen, dat wij moesten doornemen en schoonmaken. Er waren kleine wormen in opgedoken—boekworm. In mijn hulp schijnt hij geen fiducie te hebben gehad, want hij vertrouwde mij maar enkele bladen toe. Ik weet nu nog dat het bladen met kruisbloemigen waren. Ik heb nooit een bijzonder intieme relatie met de plantkunde gehad. Bij mijn tentamen botanie kreeg ik weer een kruisbloem te determineren en… herkende haar niet. Het zou mij slecht zijn vergaan, als mijn theoretische kennis mij niet uit de brand had geholpen.—Van de kruisbloemigen kom ik op de samengesteldbloemigen. Eigenlijk is ook de artisjok een composiet, en wel degene die ik mijn lievelingsbloem zou kunnen noemen. Mijn vrouw, edeler dan ik, pleegt deze lievelingsbloem van de markt voor mij mee te brengen.

Ik zie de monografie die ik geschreven heb, voor mij liggen. Ook dit is niet zonder verband. Mijn visueel aangelegde vriend [Fließ] schreef mij gisteren uit Berlijn: ‘Met je droomboek houd ik mij druk bezig. Ik zie het gereed voor mij liggen en blader erin. Hoezeer heb ik hem om deze zienersgave benijd! Ik wilde dat ik het ook al gereed voor mij kon zien liggen!

De dubbelgevouwen kleurenplaat: toen ik student medicijnen was, had ik veel te kampen met de aandrift alleen uit monografieën te willen leren. Ik hield er destijds, ondanks mijn beperkte middelen, verschillende geneeskundige archieven op na, waarvan de kleurenplaten mij in vervoering brachten. Ik was trots op deze neiging tot grondigheid.

Toen ik later zelf begon te publiceren, moest ik ook de afbeeldingen bij mijn verhandelingen tekenen, en ik weet dat een daarvan zo gebrekkig uitviel dat een welwillende collega mij erom uitlachte. Hier komt nog, ik weet niet goed hoe, een zeer vroege jeugdherinnering bij. Mijn vader vond het een keer leuk mij en mijn oudste zuster een boek met kleurenplaten (beschrijving van een reis door Perzië) af te staan dat we mochten vernielen. Het viel uit pedagogisch oogpunt waarschijnlijk niet te verdedigen. Ik was toen vijf jaar, mijn zus nog geen drie, en het beeld van hoe wij kinderen dit boek zielsgelukkig uit elkaar plukken (als een artisjok, blad voor blad, moet ik zeggen), is nagenoeg het enige uit deze levensperiode waaraan ik nog een plastische herinnering bewaar. Toen ik later student werd, ontwikkelde ik een uitgesproken voorliefde voor het verzamelen en bezitten van boeken (analoog aan de voorkeur voor het studeren uit monografieën, een liefhebberij zoals die reeds in de droomgedachten met betrekking tot cyclamen en artisjok voorkomt). Ik werd een boekenwurm (vgl. herbarium). Sinds ik over mijzelf nadenk, heb ik deze eerste hartstocht van mijn leven altijd tot deze indruk uit de kindertijd herleid, of liever gezegd, ik heb ingezien dat dit kindertafereel een ‘dekherinnering’ voor mijn latere bibliofilie is. Natuurlijk heb ik ook al vroeg ondervonden dat hartstochten iemand gemakkelijk in het ongeluk kunnen storten. Toen ik zeventien was, had ik een aanzienlijke rekening bij de boekhandelaar openstaan en geen middelen om haar te betalen, en mijn vader liet het nauwelijks als een excuus tellen dat mijn neigingen zich niet op iets slechters hadden geworpen. De vermelding van deze latere jeugdervaring brengt mij echter onmiddellijk op het gesprek met mijn vriend dr. Königstein terug. Want om dezelfde verwijten als destijds, namelijk dat ik te veel aan mijn liefhebberijen toegeef, ging het ook in het gesprek op de avond van de droomdag.


Om redenen die hier niet terzake doen, wil ik de duiding van deze droom niet verder uitwerken, maar alleen de weg aangeven die erheen leidt. Tijdens de duidingsarbeid ben ik herinnerd aan het gesprek met dr. Königstein, en wel vanuit meer dan één punt. Als ik voor ogen houd welke zaken in dit gesprek zijn aangeroerd, wordt de betekenis van de droom voor mij begrijpelijk. Alle aangevangen gedachtegangen, over de liefhebberijen van mijn vrouw en van mijzelf, over cocaïne, over de moeilijkheden die geneeskundige behandeling onder collega’s meebrengt, over mijn voorliefde voor monografische studies en mijn verwaarlozing van bepaalde vakken zoals de botanica, dit alles krijgt dan zijn voortzetting en mondt uit in een van de vele draden van het wijd vertakte gesprek. De droom krijgt weer het karakter van een rechtvaardiging, een pleidooi voor mijn gelijk, evenals de eerste geanalyseerde droom over Irma’s injectie; sterker nog, hij pakt het daar begonnen thema weer op en behandelt het aan de hand van nieuw materiaal, dat er in het tijdvak tussen beide dromen bij is gekomen. Zelfs de schijnbaar indifferente uitdrukkingsvorm van de droom krijgt een accent. De strekking is nu: ik ben toch de man die die waardevolle en met succes bekroonde verhandeling (over cocaïne) heeft geschreven, min of meer zoals ik destijds te mijner rechtvaardiging aanvoerde: ik ben toch een knappe en vlijtige student; in beide gevallen dus: ik mag me dat permitteren. Ik kan de uitwerking van de droomduiding hier echter achterwege laten, omdat slechts het voornemen om aan de hand van een voorbeeld de relatie tussen de droominhoud en de droomverwekkende ervaring van de voorafgaande dag te onderzoeken mij ertoe gebracht heeft deze droom mee te delen. Zolang ik van deze droom alleen de manifeste inhoud ken, valt mij maar één betrekking van de droom met een indruk van overdag op; nadat ik de analyse heb uitgevoerd, komt een tweede bron van de droom in een andere ervaring van diezelfde dag tevoorschijn. De eerste van de indrukken waaraan de droom refereert, is onbeduidend, een bijkomstige omstandigheid. Ik zie in de etalage een boek waarvan de titel mij vluchtig treft, terwijl de inhoud mij moeilijk belangstelling zou kunnen inboezemen. De tweede ervaring had een hoge psychische waarde; ik heb met mijn vriend de oogarts wel een uurlang druk gepraat, zaken tegenover hem aangestipt die ons onvermijdelijk allebei aan het hart gingen, en herinneringen in mijzelf wakker geroepen waarbij ik de meest veelsoortige emoties in mijn innerlijk gewaarwerd. Bovendien werd dit gesprek voortijdig afgebroken omdat er kennissen bij kwamen staan. Wat is nu de verhouding van beide indrukken van die dag tot elkaar en tot de droom van die nacht? In de droominhoud vind ik slechts een toespeling op de onbeduidende indruk en ik kan dus bevestigen dat de droom bij voorkeur bijkomstigheden uit het leven in zijn inhoud opneemt. In de droomduiding daarentegen leidt alles naar de belangrijke, met recht emotionerende ervaring. Als ik de zin van de droom beoordeel naar de latente, door de analyse aan het licht gebrachte inhoud, wat de enige juiste werkwijze is, dan ben ik onverhoopt tot een nieuw, belangrijk inzicht gekomen. Ik zie het raadsel uiteenspatten dat de droom zich alleen met de waardeloze brokstukken van het dagelijks leven bezighoudt; en ik moet ook de bewering tegenspreken dat het zielenleven van de waaktoestand zich niet in de droom voortzet en dat de droom dus psychische activiteit aan onbenullig materiaal verspilt. Het tegendeel is waar; wat ons overdag in beslag heeft genomen, beheerst ook de droomgedachten, en wij getroosten ons de moeite van het dromen alleen bij materiaal van het soort dat ons overdag tot nadenken zou hebben gestemd. De meest voor de hand liggende verklaring voor het feit dat ik toch over de onbeduidende dagindruk droom, terwijl de met recht enerverende indruk mij tot de droom heeft genoopt, is vermoedelijk deze, dat hier opnieuw een fenomeen van droomvervorming in het spel is, dat wij hierboven aan een als censuur werkende psychische macht hebben toegeschreven. De herinnering aan de monografie over de plantensoort cyclamen wordt gebruikt alsof ze een toespeling op het gesprek met de vriend is, precies zoals in de droom over het door omstandigheden afgesprongen souper de vermelding van de vriendin door de toespeling ‘gerookte zalm’ wordt vervangen. De vraag is alleen via welke tussenschakels de indruk van de monografie als toespeling op het gesprek met de oogarts kan fungeren, want zo’n soort relatie is niet meteen duidelijk. In het voorbeeld van het afgesprongen souper is het verband vanaf het begin gegeven; ‘gerookte zalm’ behoort als lievelingsgerecht van de vriendin zonder meer tot de groep van voorstellingen die de persoon van de vriendin bij de droomster vermag op te wekken. In ons nieuwe voorbeeld gaat het om twee gescheiden indrukken, die aanvankelijk niets anders gemeen hebben dan dat ze zich op dezelfde dag voordoen. De monografie valt mij ’s ochtends op, het gesprek voer ik daarna ’s avonds. Het antwoord dat de analyse aan de hand doet, luidt: deze eerst afwezige betrekkingen tussen de beide indrukken worden achteraf tussen de voorstellingsinhoud van de ene indruk en die van de andere aangeknoopt. De tussenschakels waar het hier om gaat, belichtte ik al toen ik de analyse op papier zette. Met de voorstelling van de monografie over de cyclamen zou zich zonder beïnvloeding uit andere bron waarschijnlijk alleen het denkbeeld verbinden dat dit de lievelingsbloem van mijn vrouw is, plus misschien nog de herinnering aan het ontbrekende boeket voor mevrouw L. Ik geloof niet dat deze bijgedachten op zichzelf een droom hadden kunnen veroorzaken.


There needs no ghost, my lord, come from the grave To tell us this


wordt in Hamlet gezegd. Maar kijk eens aan, in de analyse word ik eraan herinnerd dat de man die ons stoorde, Gärtner heette en dat ik zijn vrouw florissant vond; ja, ik breng mij op dit moment achteraf te binnen dat een van mijn patiëntes, die de mooie naam Flora draagt, een poos lang in het middelpunt van ons gesprek stond. Het moet zo zijn gegaan, dat via deze tussenschakels uit de groep van botanische voorstellingen de verbinding tussen de beide dagervaringen, de onbeduidende en de enerverende, tot stand kwam. Daarna werden verdere verbanden zichtbaar, zoals dat van de cocaïne, dat met recht en reden kan bemiddelen tussen de persoon van dr. Königstein en een botanische monografie die ik geschreven heb, en de verbanden consolideerden deze versmelting van de beide groepen van voorstellingen tot één geheel, zodat nu een onderdeel van de eerste ervaring als toespeling op de tweede kon worden gebruikt. Ik ben erop voorbereid dat men tegen deze verklaring het bezwaar van willekeur of gekunsteldheid zal inbrengen. Wat zou er gebeurd zijn als prof. Gärtner en zijn fleurige vrouw er niet bij waren komen staan, of als de door ons besproken patiënte niet Flora, maar Anna had geheten? En toch is het antwoord eenvoudig. Waren deze gedachteassociaties niet tot stand gekomen, dan waren er wel andere gekozen. Het is heel gemakkelijk dergelijke verbanden te leggen, zoals moge blijken uit de scherts- en raadselvragen waarmee wij onze dagen opvrolijken. Het machtsbereik van geestigheden is onbegrensd. Om nog een stap verder te gaan: als tussen de beide indrukken van overdag geen tussenverbanden te leggen waren geweest die voldoende opleverden, zou de droom gewoonweg anders zijn uitgevallen; een andere onbeduidende indruk van de dag, zoals ze en masse op ons afkomen en door ons worden vergeten, zou voor de droom de plaats van de ‘monografie’ hebben ingenomen, in contact met de inhoud van het gesprek zijn gekomen en dit in de droominhoud hebben vertegenwoordigd. Daar geen andere indruk dan die van de monografie dit lot te beurt viel, zal die wel het geschiktst voor de verbinding zijn geweest. Men hoeft zich er nooit over te verwonderen, zoals Hänschen Schlau bij Lessing, ‘dat alleen de rijken op aarde het meeste geld bezitten’.


176 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Comments


bottom of page