top of page

Deel 2-32 Einde droom

Bijgewerkt op: 8 mrt. 2020

Boek 2 post 32: pagina 552 - 582 (totaal aantal gelezen pagina's 1450)


Speciale uitgave van de Oostenrijkse Schilling ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van De Droomduiding

Morgen, 1 oktober 2019 is het een jaar geleden dat ik begon met het lezen van de Werken van Freud en dat ik met deze blog aanving. In dit jaar is het me gelukt twee van de tien werken te voltooien. Ik heb 1450 gelezen pagina's (tekstuele inhoud, exclusief registers en inhoudsopgaven). In totaal heb ik 87 blogs geschreven. Het eerste (dikkere) deel ging me aanzienlijk makkelijker af dan De droomduiding, dat ondanks zijn geringer aantal pagina's toch eindelozer leek. De vele dromen, allen door Freud in evenveel detail opgetekend, deden soms wel een appèl op mijn uithoudingsvermogen. Toch is het een bijzonder boek en heeft het wat betreft mijn kennis over het raadselachtige droomfenomeen mijn blik verruimd. Persoonlijke associaties kwamen merkwaardig genoeg toch minder snel op tijdens het lezen van dit boek, in vergelijking tot het eerste deel. Wellicht omdat het eerste deel nieuw voor me was en omdat het - met de eerste inleidende werken over de hysterie en de andere psychoneurosen - een breder scala aan onderwerpen bestreek, sprak dat mij meer aan tot verbeelding. Opmerkelijk is wel dat het onderwerp dromen in sociale zin een veel spraakmakender onderwerp is dan de hysterie. Vertel in een gezelschap dat je De droomduiding van Freud leest en zonder uitzondering delen mensen hun persoonlijkste en meest markante dromen met je. Ze vergeten daarbij dat ik, nu ik kennis genomen heb van De droomduiding, natuurlijk allerlei uitspraken kan doen over hun karakter. (Om in meer detail te lezen wat mijn bevindingen over het eerste deel waren, verwijs ik naar het interview dat Psychoanalyseleeft.nl met mij hield in maart van dit jaar.)


Terug naar het 1-jarig bestaan van Reading Freud: een mengeling van trots en een beetje verlegenheid; mijn initiële plan om 5 dagen per week te lezen is natuurlijk te ambitieus geweest. De kans dat ik de resterende acht delen van Freuds oeuvre in het komend jaar doorwerk is nihil. Maar de finish datum (1 okt 2020) laat ik nog even staan, die pas ik dan volgend jaar wel aan als ik het niet gehaald heb en er een (paar?) jaar bij optel.

Van het uitlezen van De droomduiding was ook David Blomme (Psychoanalyse.nu) op de hoogte, die deze interessante video samenstelde over het belang van de droomduiding in de klinische praktijk. Dank je, David! Fijn te weten dat je nog meeleest en blijft lezen. Aangezien ik zelf geen psychoanalyticus ben durf ik mij op professioneel gebied niet aan het duiden van andermans dromen te wagen. Ik kan alleen zeggen vanuit mijn ervaringen als cliënt dat het bespreken van dromen in therapie en daarbij de duiding van de therapeut tot (soms verbazingwekkende) inzichten leidt, die ik in eerste instantie (vóór de duiding) niet had kunnen voorzien. Wat mij telkens het meeste verrast en wat het mij ook schenkt is dat de droom een initiator kan zijn om vrij over onderwerpen te spreken die ik, als ik niet met het vertellen van de droom was begonnen, waarschijnlijk had vermeden. Het is alsof het de deur opent naar een gebied dat anders onbetreden zou zijn gebleven.


Sinds iets meer dan een decennium schrijf ik (nagenoeg) al mijn dromen op en eindig ik de verslaglegging daarvan steevast met de woorden, 'einde droom'. Misschien doe ik dat om de droominhoud later niet ter verwarren met de 'gewone' opgeschreven overpeinzingen van die dag. Maar 'einde droom' markeert ook het feit dat het daadwerkelijk om een droom ging, die zich toch kenmerkt door een definitiever en duidelijker omrand einde, dan de vele gedachteweefsels van overdag die langer voortduren. 'Einde droom' leek me wel een goede titel ter afsluiting van De droomduiding, het tweede boek in de reeks Werken van Freud, dat ik vandaag uitgelezen heb.


De laatste twee paragrafen van het afsluitende hoofdstuk zijn samenvattend van aard en bieden aan toevoegingen op de inhoud van de overige hoofdstukken niet veel nieuws, met uitzondering van het onderwerp 'verdringing'. De paragraaf over verdringing is toch theoretisch opnieuw zeer lastig. Freud spreekt een aantal keer over de term ' bezetting' waarbij het me niet lukt deze term goed te plaatsen. Gelukkig hebben we daar het Psychoanalytisch Woordenboek voor, maar ook al wordt de term daar begrijpelijk uitgelegd, de paragraaf zelf wordt er niet helderder op. Ik kan het met moeite volgen, maar jullie van een samenvatting voorzien is dan een uitdaging.

Ik zal er enkele delen uitlichten, die misschien eerdere, niet goed begrepen stukken wat inzichtelijker maken. In de laatste paragraaf over 'de realiteit' schetst Freud de bredere context van het geleverde product (De droomduiding). Het geeft weer wat de kennis over dromen toe te voegen heeft aan de kennis over de pyschoneurosen, en in bredere zin aan de kennis over de menselijke ziel. Ook hier zal ik kort enkele passages uit toelichten.


Ik heb getracht een zeer vrije samenvatting te geven van wat ik denk dat Freud grofweg bedoelt, maar het kan zeker zijn dat ik er op sommige punten naast zit. Even recapituleren: eerder al was uitgelegd dat ons psychisch apparaat in eerste instantie reflexmatig werkt; het vanuit het lichaam in gang gezette bewegen/handelen is een afvoerbaan van onze psychische energie. Zodra energie/excitatie zich ophoopt, voelen we onlust en activeert dit ons psychisch apparaat om bevrediging te zoeken. De vermindering van de onlust is dan een bevredigende ervaring. "Deze van de onlust uitgaande en lust beogende stroom in het apparaat noemen wij een wens" (p.561). Dit is eigenlijk het eerste dat er is als een kind geboren wordt. Het kind wil zijn behoeften bevredigd zien en zet daarvoor zijn psychische energie in zodra hij onlust begint te voelen (huilen om aan te geven dat het honger heeft). Deze eerste bevrediging leidt tot een herinnering, een bevredigingsherinnering. Omdat niet alle onlust opgeheven wordt (soms komt moeder niet op tijd met de borst) maakt het kind zich in eerste instantie een hallucinatoir beeld van bevrediging, dat lijkt op de herinnering die het aan de eerste bevrediging heeft overgehouden. Deze hallucinatie of beeld dient dus tot bevrediging zolang, of omdat echte bevrediging uitblijft. Deze hallucinatie, als ze niet tot uitputtend wordt volgehouden, blijkt echter onvoldoende de onlust op te heffen. Men zou dus kunnen zeggen dat het onbewuste (de wensen van de baby worden nog niet bewust ervaren) voortdurend en uitsluitend wensen genereert (dit is wat Freud het primaire proces noemt), maar dat deze lang allemaal niet bevredigd worden en dus voortdurend onlust blijft ontstaan en bestaan. Om deze onlust het hoofd te bieden ontstaat in de loop van de ontwikkeling een tweede systeem (secundair proces) dat moeite doet om die constant vanuit het onbewuste opkomende wensen niet aan het bewustzijn door te laten dringen (want dan zouden we voortdurend onlust ervaren). Dit tweede proces zorgt daarmee voor een stremming van de vanuit het onbewuste uitgaande energie, die anders zou "weglekken" als het steeds maar wensen naar ons bewustzijn zou blijven zenden. Het secundaire proces corrigeert dus als het ware het primaire proces, dat enkel uit is op een bevredigingservaring. Het secundaire proces gaat verderop in de ontwikkeling ook de taal gebruiken om op een meer gereguleerde manier tot afvloeiing van de (wensende) energie en de daaruit voortkomende onlust uit het onbewuste te kunnen komen.

Kort gezegd (nu laat ik een aantal uitwijdingen weg) houdt verdringing dan in dat men de herinnering aan onlust (een pijnprikkel of het uitblijven van bevrediging) niet meer wil herinneren, men zich dus afwendt van het pijnlijke (wat volgens Freud in het zielenleven van de volwassenen nog in hoge mate aantoonbaar is).

Een systeem dat enkel uit het primaire proces zou bestaan en dus uitsluitend naar bevrediging zoekt, zou volgens Freud fictie zijn:

Een psychisch apparaat dat alleen het primaire proces zou bezitten, bestaat bij ons weten weliswaar niet en is in die zin een theoretische fictie; maar zoveel is zeker dat de primaire processen van begin af aan in het apparaat gegeven zijn, terwijl de secundaire zich eerst langzamerhand in de loop van het leven ontwikkelen, de primaire afremmen en overdekken en hun volle macht erover misschien pas in het zenit van het leven bereiken. Doordat de secundaire processen zich op een later tijdstip manifesteren, blijft de kern van onze persoonlijkheid, die uit onbewuste wensimpulsen bestaat, ongrijpbaar en onafrembaar voor het voorbewuste, welks rol eens en voor altijd ertoe beperkt wordt de uit het onbewuste afkomstige wensimpulsen de doelmatigste wegen te wijzen. Deze onbewuste wensen vormen voor alle latere psychische strevingen een dwang waarnaar ze zich dienen te schikken en die ze eventueel mogen trachten af te wenden en naar hoger staande doelen te leiden. Een groot deel van het herinneringsmateriaal blijft bovendien door dit verlate verschijnen ontoegankelijk voor de voorbewuste bezetting. (p. 566)

Het secundaire proces (dat gaandeweg de ontwikkeling over taal en denken beschikt) zoekt dus naar doelmatige uitwegen om aan de uit het primaire proces afkomstige impulsen (wensen) uiting te geven. Echter, wat in de loop van de ontwikkeling plaatsvindt is dat het secundaire proces (zich voltrekkend in het voorbewuste) eigen afvloeiingsdoeleinden heeft, die niet meer te verenigingen zijn met de impulsen en wensen die uit het onbewuste naar boven komen. De vervulling van de onbewuste en infantiele wensen zou juist in tegenspraak zijn met de doeleinden van het secundaire proces en daarmee niet lust, maar onlust bewerkstelligen. Langs deze weg vindt verdringing plaats: de wensen die uit het onbewuste naar boven komen dragen hun kracht over op de wensen vanuit het voorbewuste, maar deze corresponderen daar niet meer mee. Het voorbewuste keert zich daarom af van deze overdracht (de overgedragen kracht/het overgedragen affect van de uit het onbewuste en dus uit de kindertijd stammende wensen). De wensen worden daarmee verdrongen. Wanneer deze twee processen zodanig in een afweerstrijd zijn met elkaar, kan zich een symptoom (een psychische of somatische klacht) ter compromis vormen.

Volgens de theorie van de psychoneurosen gaat het bij de verdrongen wensen van het onbewuste steeds om infantiele, seksuele wensen. Of dit ook voor de droom geldt?

Ik wil in het midden laten of de eis van het seksuele en infantiele ook voor de droomtheorie mag worden gesteld; ik laat deze theorie hier onvoltooid omdat ik alleen al door aan te nemen dat de droomwens steeds uit het onbewuste voortkomt, een stap verder ben gegaan dan wat bewijsbaar is. Ik wil ook niet verder onderzoeken waarin het verschil tussen het spel der psychische krachten bij de vorming van de hysterische symptomen is gelegen (...) Hoe de interpretatie van de psychische censuur, van de correcte en van de abnormale bewerking van de droominhoud ook moge variëren, de stelling blijft overeind staan dat deze processen bij de droomvorming werkzaam zijn en dat ze wat de hoofdzaken betreft de grootst mogelijke analogie vertonen met de bij de hysterische symptoomvorming waargenomen processen. Nu is de droom geen pathologisch fenomeen; hij vooronderstelt geen verstoring van het psychische evenwicht; hij impliceert geen verzwakking van het prestatievermogen. Het bezwaar dat mijn dromen en die van mijn neurotische patiënten geen gevolgtrekkingen over de dromen van gezonde mensen toelaten, mogen wij wel zonder verdere bespreking van de hand wijzen. Wanneer wij dus uit de fenomenen hun drijfkrachten afleiden, erkennen wij dat het psychische mechanisme waarvan de neurose zich bedient, niet eerst wordt gecreëerd door een ziekelijke stoornis die het zielenleven aantast, maar gereed ligt in de normale bouw van het psychische apparaat. De beide psychische systemen, de censuur bij de overgang ertussen, de afremming en overdekking van de ene activiteit door de andere, de betrekkingen van beide met het bewustzijn—of wat een juistere interpretatie van de feitelijke omstandigheden ook in hun plaats moge opleveren—dit alles behoort tot de normale bouw van ons zielsinstrument, en de droom wijst ons een van de wegen die tot de kennis van zijn structuur leiden. Willen wij met een minimale toename van volledig gestaafde kennis genoegen nemen, dan kunnen wij zeggen dat de droom voor ons het bewijs is dat het onderdrukte ook bij de normale mens voortbestaat en tot psychische prestaties in staat blijft. De droom is zelf een van de uitingen van dit onderdrukte; volgens de theorie is hij dat in alle gevallen, volgens de concrete ervaring ten minste in een groot aantal, namelijk die waarin de opvallende eigenschappen van het droomleven juist het duidelijkst tentoon worden gespreid. Het psy­chisch onderdrukte, dat in het waakleven door de totaal andere manier waarop daar conflicten worden beslecht, geen kans kreeg zich te uiten en van de innerlijke waarneming werd afgesneden, vindt in het nachtleven en onder de heerschappij van de compromisformaties middelen en wegen om zich aan het bewustzijn op te dringen. (p.568-570)
Flectere si nequeo superos, Acheronta movebo. (‘Kan ik de Hemelingen niet doen buigen, dan zal ik de Onderwereld in beroering brengen.’)

Het is jammer dat Freud dit theoretische stuk niet van een voorbeeld voorziet, dat zou het mij nog beter kunnen doen begrijpen.


Dan nog een enkele belangwekkende passage uit de laatste paragraaf over de realiteit:

Het onbewuste moet volgens de formulering van Lipps [1897, 146v] als algemene basis van het psychische leven worden aanvaard. Het onbewuste is de grotere cirkel, die de kleinere van het bewuste insluit; alle bewustzijn heeft een onbewust voorstadium, terwijl het onbewuste op deze trap kan blijven staan en toch de volle waarde van een psychische functie voor zich kan opeisen. Het onbewuste is de eigenlijke psychische realiteit, waarvan de innerlijke aard even onbekend is als de realiteit van de buitenwereld en dat door de gegevens van het bewustzijn even onvolledig aan ons wordt getoond als de buitenwereld door de informatie van onze zintuigen. (p. 574)

En ter afsluiting een inkijk in Freuds gedachten over de waarde van dromen voor de realiteit.

Het is mooi wat hij hier schrijft dat de onderscheidende akte in deze 'de daad' is. Men mag dromen wat men wil, wensen wat men wil, daarin hoeft men de eigen vrijheid niet te bevechten. Van (ethisch) belang is in eerste plaats de daad:

Ik ben dus van mening dat men dromen maar het beste vrij kan laten. Of de onbewuste wensen realiteit moet worden toegekend, kan ik niet zeggen. Aan de overgangs- en tussengedachten, welke dan ook, moet deze realiteit natuurlijk worden ontzegd. Heeft men de onbewuste wensen, in hun laatste en waarste vorm gegoten, voor zich liggen, dan moet men wel zeggen dat de psychische rea­liteit een bijzondere bestaansmodus is, die men niet met de materiële reali­teit mag verwarren.104 In dit licht bezien is het onredelijk dat de mensen zich ertegen verzetten de verantwoording voor de immoraliteit van hun dromen op zich te nemen. Eerbiedigt men de wijze waarop het psychische apparaat functioneert, en doorziet men de relatie tussen het bewustzijn en het onbewuste, dan verdwijnt meestal het ethisch aanstootgevende van ons droom- en fantasieleven. (...)
Voor de praktische behoefte om het menselijk karakter te beoordelen zijn de daad en de zich bewust openbarende gezindheid meestal voldoende. Vooral de daad verdient op de eerste plaats te staan, want vele tot het bewustzijn doorgedrongen impulsen worden, nog vóór ze in de daad uitmonden, door reële machten in het zielenleven vernietigd; sterker nog, vaak ontmoeten ze alleen maar geen psychische hindernis op hun weg omdat het onbewuste er zeker van is dat ze elders tegengehouden zullen worden. Het blijft in elk geval leerzaam de veel doorwoelde bodem te leren kennen waarop onze deugden trots verrijzen. De naar alle kanten dynamische, roerige complexiteit van een menselijk karakter laat zich uiterst zelden gedwee met een simpel alternatief afdoen, zoals onze overjarige zedenleer het liefst zou willen. (p.580-581)

En daarmee is het boek uit. Laten we niet vergeten dat, ondanks dat De droomduiding soms theoretisch ingewikkeld bleek en niet gespeend was van enige langdradigheid, het onderwerp dromen door Freud op vernuftige en diepgravende wijze is ontleed. Wat een ongelooflijk karwei moet het geweest zijn om dit boek te schrijven en zo'n ongrijpbaar en haast onverklaarbaar fenomeen als de droom van zoveel inhoud en betekenis te voorzien. Of nu al Freuds inzichten over de droomprocessen (nog) kloppen vind ik eigenlijk niet zo relevant, en op die vraag kan ik ook geen antwoord geven. Wat ik vooral lees in zijn werk is de onmiskenbare betekenis en invloed van het onbewuste in ons leven (en niet uitsluitend in de droom). Ook de droom is onderdeel van ons leven, en hoewel niet makkelijk te verklaren, geeft hij ons in de eerste plaats een ervaring, waarvan we nu weten dat het een belangrijke boodschap uit een diepere (onder)wereld in zich kan verhullen.


"Dromen zijn de ware vertolkers van onze neigingen; maar grote vaardigheid is vereist om ze te ordenen en te begrijpen". Die vaardigheid heeft Freud althans zeker getoond.


Vanaf nu ben ik 3 weken op vakantie, en zal in die tijd geen nieuwe berichten kunnen posten. Maar lezen gaat hopelijk wel lukken.


237 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page