top of page

3-16 De zin in onzin

Bijgewerkt op: 22 feb. 2020

Boek 3 post 16: pagina 443 - 462 (totaal aantal gelezen pagina's: 1897)


Vandaag een veelomvattend antwoord op de vraag waarom we lust beleven aan de grap, waarbij spel, en macht aan bod zullen komen.

Uit het voorgaande hoofdstuk leerden we dat de lust die we beleven aan een grap zowel door de techniek als door de tendens van de grap uitgelokt kan worden. In het hoofdstuk Synthetische deel, waarvan we vandaag de eerste paragraaf lezen (Het lustmechanisme en de psychogenese van de grap) stelt Freud de vraag wat het onderliggend lustmechanisme is, dat onder deze twee zo verschillende lustbronnen van de grap schuilgaat.


Hij begint met de tendentieuze grap:

De lust bij de tendentieuze grap ontstaat doordat een tendens wordt bevredigd waarvan de bevrediging anders zou zijn uitgebleven. (p. 443)

De manier waarop de grap de bevrediging teweegbrengt is aan een aantal condities verbonden. De grap kan bepaalde uiterlijke hindernissen omzeilen (met de grap kan men bijvoorbeeld agressie naar hogergeplaatste, machtige personen uiten, bij wie men dit normaal gesproken niet zou kunnen doen vanwege de machtige positie van de ander. Door middel van een grap kan men toch deze agressie – vervormd door humor – kenbaar maken). Maar de ontlading hiervan zou niet zo groot als wanneer men met de grap innerlijke obstakels zou overwinnen. Wanneer men geremd is van binnenin, bijvoorbeeld door het ophouden van een hoge moraal, kan een grap de remming opheffen, wat de bevrediging van een tendens (b.v. de tendens tot agressie of een seksuele toespeling) mogelijk maakt. Waarom nu zou in het laatste geval (het overwinnen van een innerlijk obstakel) de lustbevrediging groter zijn?

Uiterlijke en innerlijke obstakels verschillen alleen hierin dat in het tweede geval al een bestaande remming wordt opgeheven, en in het eerste de totstandkoming van een nieuwe remming wordt vermeden. Het vergt hierna niet veel speculatie om te beweren dat zowel voor de totstandkoming als voor de instandhouding van een psychisch remming een ‘psychische inspanning’ wordt vereist. Blijkt nu in beide gevallen van gebruik van de tendentieuze grap lust te worden verkregen, dan ligt het voor de hand aan te nemen dat deze lustwinst correspondeert met de bespaarde psychische inspanning. (p. 444)

Met andere woorden: onze seksuele en agressieve driften moeten we inhouden (we zijn daarin geremd) en dit vraagt een psychische inspanning van ons. Het kunnen opheffen van die (in-)spanning in de vorm van een grap verschaft ons lust omdat wij dan de remming tijdelijk los kunnen laten. De lust die we daaraan beleven zou evenredig zijn aan de mate van psychische inspanning die we daarmee tijdelijk 'besparen'.

Ik moet hierbij ook denken aan de grap die we soms inzetten om ’het ijs te breken’ in een spanningsvolle sociale gelegenheid. Hoe hoger de spanning (en dus onze innerlijke remming) des te groter de ontspanning en opluchting wanneer men door middel van een grap de spanning heeft doen kunnen doorbreken.


Samengevat: besparing aan remmings- of onderdrukkingsinspanning is dus het geheim van het lusteffect bij tendentieuze grappen.


Bij de onschuldige grappen vindt een net iets andere besparingslust plaats. Freud neemt als voorbeeld de woordspelingsgrap. Daarin richten we onze psychische instelling op de klank (de akoestische woordvoorstelling) in plaats van op de betekenis van het woord (dingvoorstelling). Dit zou volgens Freud een verdichting van de psychische arbeid impliceren. Ofwel, een besparing van inspanning; we interpreteren dan alleen de klank en niet de betekenis van het woord. Deze besparing zou ook terug te zien bij geestesziekten (ik denk hier bijvoorbeeld aan de echolalie bij schizofrenie en autisme, maar ook de afasieën bij neurodegenaratieve aandoeningen).

Wij kunnen waarnemen dat in ziekelijke toestanden van de denkactiviteit, wanneer de mogelijkheid om de psychische inspanning op één punt te concentreren waarschijnlijk beperkt is, inderdaad de woordklankvoorstelling aldus ten koste van de woordbetekenis op de voorgrond wordt verschoven, en dat zulke patiënten in hun taaluitingen volgens de 'uiterlijke' en niet de 'innerlijke' associaties van de woordvoorstelling, zoals de formule luidt, voortschrijden. (p. 445)

Maar ook bij kinderen zien we de neiging om achter gelijke of gelijksoortige bewoordingen dezelfde betekenis te zoeken terug, waar volwassenen bovendien soms erg om moeten lachen.

Wanneer het ons in een grap dus onmiskenbaar genot schenkt om door het gebruik van eenzelfde of erop lijkend woord uit de ene voorstellingssfeer in een andere, ver verwijderde sfeer te komen (...), dan is dit genot waarschijnlijk met recht tot de besparing aan psychische inspanning te herleiden. De graplust als gevolg van zo'n kortsluiting lijkt ook groter naarmate de beide door hetzelfde woord geassocieerde voorstellingssferen elkaar meer vreemd zijn, verder van elkaar afliggen, naarmate dus de besparing aan gedachtegang door het technische middel van de grap groter uitvalt. (p. 445-446)

Ik haal ter illustratie deze 'kortsluitings'-grap terug: het dubbelzinnige gebruik van de woorden kat en poes, leidt ons van het spreekwoord over het dier de kat ('als de kat van huis is dansen de muizen op tafel'), naar een heel andere sfeer, namelijk de seksuele sfeer, door gebruik van het gelijksoortige woord poes (dat duidelijk meerdere betekenissen heeft).

De kortsluiting die de woorden kat en poes geven om van de ene sfeer (dieren) naar de andere sfeer (de seksualiteit) te gaan bespaart ons als het ware een gedachtegang, wat derhalve voor een bepaalde lust zorg (besparingslust).

Ook bij andere vormen van onschuldige grappen komen we een besparingslust tegen, die van de herkenning. Dat het terugvinden van het bekende met lustgevoelens gepaard gaat zien we onder meer in het spel van kinderen, waarbij het plezier daarin zelfs verhoogd wordt door aan de herkenning hindernissen in de weg te leggen. Men zou kunnen zeggen dat men met het creëren van een hindernis (denk aan het memory-spel) een 'psychische stuwing' teweegbrengt die met de akt van het herkennen wordt opgeheven. Een andere auteur (Groos, 1899) zegt hierover dat de lust zit in het overwinnen van een moeilijkheid, dus het plezier in de macht die dat teweegbrengt. Freud zelf ziet in het herkennen als zodanig, dus de verlichting van de psychische inspanning, de lustervaring. Het spelen dat op deze lust gebaseerd zou zich juist van dit stuwingsmechanisme (het in de weg leggen van obstakels) bedienen om de lustervaring te vergroten (zoals Freud het zegt: om het lustquantum op te voeren).

Ook in de poëzie ervaren we een bepaalde lust in de herhaling, het terugvinden van het bekende, (bv het refrein). Bij een ander middel waar de grap zich van bedient, zien we ook dit 'terugvinden van het bekende'. Dit is de actualiteit in de grap. Een groot aantal grappen heeft natuurlijk betrekking op zaken die actueel zijn. Nadat de actualiteit is vergaan (denk aan grappen van oudejaarsconferences van vijf jaar geleden), verliezen deze grappen een groot deel van hun lusteffect. Het terugvinden van het bekende slaat hier vooral op het recente, frisse en niet door vergeten aangetaste materiaal. Dit zagen we ook bij dromen, waarbij zo vaak een recente gebeurtenis een aanknopingspunt vindt in de droom.

Ook dit bespaart ons een zeker inspanning (we hoeven niet ver terug te graven en denken in het verleden).


De derde categorie van graptechnieken, de gedachtegrappen (die onder meer denkfouten, verschuivingen, ongerijmdheden en de uitbeelding van het tegendeel omvatten) laten ook een verlichting van de psychische inspanning zien. Het gaat hier om grappen waarbij zaken op één hoop worden gegooid, logica verworpen wordt etc.. Onzingrappen dus. Waarom geven ook die grappen een bepaalde lust?

Freud voorziet ons van een interessante uitleg:

De lust in onzin, zoals wij het kortweg kunnen noemen, is in het serieuze leven [echter] zo goed verstopt dat hij bijna onvindbaar is. Om deze lust aan te tonen moeten wij ingaan op twee gevallen waarin hij nog zichtbaar is dan wel weer zichtbaar wordt: op het gedrag van het lerende kind en op dat van de volwassene in toxische veranderde stemming. (p. 450)

Eerst hoe dit zit bij kinderen: in de periode dat het kind de woordenschat van zijn moedertaal leer hanteren, beleeft hij er nog lol aan om met woorden 'spelenderwijs te experimenteren' (Groos, 1899). Het bindt woorden samen, vormt woorden om, plakt woorden aan elkaar en produceert daarmee soms ook onzin. Het kan een bepaalde lust ervaren door woorden lukraak met elkaar te laten rijmen etc. Dit genot wordt het kind gaandeweg verboden, totdat het alleen zinvolle woordverbindingen mag maken.

Met andere woorden: een kind op weg naar volwassenheid mag geen onzin meer uitkramen. Maar zolang het kind jong is, beleeft het veelal plezier aan het formuleren van onzin.

Ik bedoel dat het kind, ongeacht het motief waaraan het gevolg gaf toen het met dit spelen begon, zich in zijn verdere ontwikkeling eraan overgeeft in het besef dat het onzinnig is, en dat het aan deze prikkel van wat door de rede verboden is genot beleeft. Het kind gebruikt het spelen nu om zich aan de druk van de kritische rede te onttrekken. Veel machtiger zijn echter de beperkingen die moeten optreden bij de opvoeding tot correct denken en scheiding van wat in de realiteit waar en onwaar is, en daarom is het protest tegen de denk- en realiteitsdwang radicaal en van lange duur; zelfs de fenomenen van het fantaseren vallen onder dit gezichtspunt. De macht van de kritiek is in de latere fase van de kinderjaren en in de tot voorbij de puberteit reikende leerperiode meestal zo toegenomen dat de lust in bevrijde onzin zich maar zelden rechtstreeks waagt te uiten. Men durft niet ongerijmde dingen te zeggen; maar de voor kleine jongens kenmerkende neiging tot ongerijmd, averechts gedrag is volgens mij een rechtstreeks derivaat van de lust in onzin. (p.451)

In het proces van correct/zinnig leren denken, wil men dus toch ook nog soms uiting geven aan de impuls om onzinnige, onware zaken te formuleren maar staat men dit steeds minder toe. Toch wil men zo nu en dan ontsnappen aan het realiteitsdenken. Ook op latere leeftijd ziet Freud dit nog terug:

De student blijft daarna protesteren tegen de denk- en realiteitsdwang, waarvan hij de heerschappij toch steeds onverdraagzamer en onbeperkter voelt worden. De studentikoze pret behoort goeddeels tot deze reactie. De mens is nu eenmaal een 'onvermoeibare lustzoeker' (...) en elke opoffering van een eenmaal genoten lust valt hem zeer zwaar. Met de uitbundige onzin van de kroegjool probeert de student de uit de denkvrijheid geputte lust, die door de academische scholing steeds meer verloren gaat, van de ondergang te redden. (p. 451)

Oftewel, de jongeling blijft willen 'spelen', om zich onttrekken aan de zwaartekracht van het rationele denken. Spelen zou men dus kunnen zien als een voorstadium van de grap.

Vóór alle grappen is er iets dat wij spelen of scherts kunnen noemen. Het spelen (...) doet zijn intrede terwijl het kind leert woorden te gebruiken en gedachten aaneen te rijgen. Waarschijnlijk gehoorzaamt dit spelen aan een van de driften die het kind dwingen om zijn vermogens te oefenen (Groos, 1899); het stuit daarbij op lusteffecten die uit de herhaling van het gelijksoortige, het terugvinden van het bekende voortvloeien en die wij als onvermoede besparingen aan psychische inspanning verklaren. (...) Aan dit spelen wordt een eind gemaakt door de versterking van een factor die de naam kritiek of rationaliteit verdient. Spelen wordt nu als zinloze of ronduit onzinnige handeling verworpen; het wordt als gevolg van de kritiek onmogelijk. (p. 453)

De grap maakt het mogelijk om als het ware veilig onder de kritiek door te komen, toch te kunnen 'spelen' en lust daaraan te beleven, maar dan niet meer als een kind geheel vrij en onbeschaamd, maar toch een stuk volwassener.

De behoefte tot spelen en vrij zijn van de kritische rede, komt ook tevoorschijn wanneer de stemming bij volwassenen door toxische middelen (zoals alcohol) wordt beïnvloed. Onder invloed van alcohol wordt de volwassene opnieuw het kind dat lust ontleent aan de vrije beschikking over de loop van zijn gedachten, zonder dat hij zich hoeft te storen aan de logische dwang. Alcohol vermindert de remmende krachten, waaronder de kritiek en ontsluit daarmee weer lustbronnen die door de onderdrukking waren gesmoord.


Samengevat kan men stellen dat grappen kunnen dienen als methoden om oude vrijheden te herstellen en de druk van de intellectuele opvoeding te ontlasten; het zijn psychische verlichtingen. De eerder benoemde besparingslust staat daar mee in contrast in zoverre dat het gaat om de besparing van een nog op te brengen psychische inspanning.


Terug naar de tendentieuze grap: bij het spel en de onschuldige grap staat de tendens om ons genot te verschaffen voorop. Wanneer de inhoud van de grap (zoals bij de tendentieuze grap) voorop komt te staan, dient zij nog een andere functie. De gedachte die men met de grap wil overbrengen, en die normaliter onze belangstelling zou hebben verdiend, is nu ingekleed in een vorm die als zodanig ons behagen moet opwekken. Men wil iets overbrengen met de inhoud van de grap. De aankleding van de grap, de geestige vermomming, zorgt ervoor dat de boodschap (de gedachte die overgebracht dient te worden) ons waardevoller overkomt. Maar wat het vooral doet is dat het onze kritiek inpakt en verwart. We zijn geneigd de gedachte/boodschap meer te waarderen omdat de geestige vorm ons is bevallen, we zijn daardoor minder geneigd iets dat ons genot heeft verschaft onjuist te vinden (anders zouden we de bron van lust voor onszelf dichtgooien). De grap gaat dus verder dan enkel het opwekken van lust.

In de grap is nu een psychische machtsfactor onderkend waarvan het gewicht de doorslag kan geven wanneer het in deze of gene schaal van de balans valt. (...) De oorspronkelijke tendensloze grap, die als spel begon, raakt secundair vervlochten met tendensen waaraan niets dat in het zielenleven wordt gevormd zich op den duur kan onttrekken. Wij weten al wat ze in dienst van de ontblotende, vijandige, cynische, sceptische tendens vermag te presteren.

Zo hebben we al gelezen dat de ontblotende grap de toehoorder verleidt tot bondgenootschap tegen de vrouw, de agressieve grap doet dat door in de toehoorder een medehater te creëren. In de cynische en sceptische grap worden het respect voor waarheden en instituties aan het wankelen gebracht. De tendentieuze grap dient dus om de kritiek van de toehoorder opzij te dringen.

Willen we nog meer begrijpen van de grap dan moeten we ons niet alleen wenden tot de toehoorder, maar vooral ook naar degene in wie de grap opkomt. Wat maakt nu dat (vooral de tendentieuze grap) de grappenmaker zoveel lust verschaft? Het antwoord is dat in de tendentieuze grap zowel onlust als lust samengaan. Een zeer theoretisch antwoord volgt, maar het voorbeeld legt het het duidelijkst uit.

Laten wij aannemen dat er een streven is om een bepaald iemand uit te schelden; maar dit streven wordt door een gevoel voor decorum, een esthetische cultuur zozeer gedwarsboomd dat het schelden achterwege moet blijven; zou het bijvoorbeeld als gevolg van een veranderd affectregister of een veranderde stemming doorbreken, dan zou men deze doorbraak van de tendens tot schelden achteraf met onlust ervaren. Het schelden blijft dus achterwege. Maar dan dient zich de mogelijkheid aan om uit het materiaal van voor het schelden bestemde woorden en gedachten een goede grap te halen, om dus uit andere bronnen, die niet onder dezelfde onderdrukking te lijden hebben, lust vrij te maken. Deze tweede lustontwikkeling zou niettemin achterwege moeten blijven als het schelden niet werd toegelaten; zodra het wel wordt toegelaten, is daarmee ook de vrijmaking van nieuwe lust verbonden. De ervaring met de tendentieuze grap bewijst dat onder die omstandigheden de onderdrukte tendens dankzij steun van de graplust sterk genoeg kan worden om de - anders sterke remming - te overwinnen. Er wordt gescholden omdat daarmee de grap mogelijk wordt gemaakt. Maar het bereikte behagen is niet alleen het behagen dat door de grap is opgewekt; het is onvergelijkelijk veel groter dan de graplust, zozeer dat wij moeten aannemen dat de eerder nog onderdrukte tendens erin geslaagd is zich misschien in haar totaliteit te realiseren. Onder deze omstandigheden wordt bij de tendentieuze grap het gulst gelachen. (p. 460)

De grap (en de ontlading die zij brengt) wordt dus krachtiger omdat daarin niet alleen de lust van de grap zelf, maar ook de lust van de eerste tendens die men moest onderdrukken (het willen schelden) vrijkomt. Zou er geen grap gemaakt worden en alleen gescholden worden, dan zou dit naast lust ook onlust geven (wanneer men een enigszins normaal geremd persoon is die liever niet scheldt). Men zou zich bijvoorbeeld bezwaard voelen over het schelden na afloop, en ziet daarom van schelden af. Maar dan dient zich door de vorming van een grap een lust-mogelijkheid aan; het resultaat is een lustontwikkeling die veel groter is dan die van de grap an sich. De grap maakt het mogelijk dat ook de lust vrijkomt die men anders bij het schelden had willen ervaren. Men kan als het ware de lust om te willen schelden toch kwijt (zij hoeft niet langer onderdrukt te worden), en tevens in een gepaste manier (de grap).

Freud benoemt het als volgt: de grap dient als ware als lokpremie. Met steun van een aangeboden klein lustquantum is een zeer groot, anders moeilijk te behalen quantum verkregen.

Ik heb goede redenen te vermoeden dat dit principe strookt met een inrichting die op vele, ver uiteen liggende gebieden van het zielenleven haar deugdelijkheid bewijst, en acht het nuttig de lust die dient om de vrijmaking van grote lust uit te lokken voorlust, en het principe zelf voorlustprincipe te noemen. (p. 460)

Freud zal in zijn volgende boek 'Drie verhandelingen over de theorie van seksualiteit' (1905) het mechanisme van voorlust bij de geslachtsdaad bespreken. Interessant is dat hier voor het eerst de term (voor-)lustprincipe valt, een term die überhaupt nog terug zal komen in zijn werken. In het Engels wel bekend als the Pleasure principle.


Dat was weer een lange zit.


Tot slot kwam ik deze levensechte 3D tour door het Freud Musuem in Londen tegen. Je kunt een virtueel bezoek brengen aan alle ruimtes van het huis, inclusief Freuds behandel- en studeerkamer en zelfs van achter de divan (vanuit Freuds stoel) de kamer inkijken. Niets gaat natuurlijk boven een echt bezoek. Dat staat ook nog op de planning.


179 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page