top of page

4-02 Afwijkingen in de seksualiteit: homoseksualiteit

Bijgewerkt op: 20 mrt. 2020

Boek 4 post 02: pagina 19 - 30 (totaal aantal gelezen pagina's: 2020)


Voor we ons in de analyse van de seksualiteit verdiepen, eerst een heuglijke mededeling: recent werd ik geïnterviewd door het nieuwsplatform van de Universiteit van Tilburg over deze blog, Freud en psychoanalyse.

Een erg leuk gesprek dat ik had met een medewerker (filosofiestudent) die zich goed had ingelezen en interessante vragen wist te stellen, waardoor ik me uitgenodigd voelde rijkelijk te vertellen.


Nu dan lezen we de eerste pagina's van het nieuwe werk dat voor ons ligt: de eerste 'verhandeling' in 'Drie verhandelingen over de theorie van de seksualiteit' (1905) is die van 'De seksuele aberraties' - afwijkingen dus. Het hoofdstuk telt 34 pagina's en zal ik in twee of drie blogs behandelen.


Sigmund Freud en zijn vrouw Martha Freud (rechts) in 1905

De tekst begint met een korte uitleg van de definities; waar hebben we het over wanneer we het over 'geslachtsdrift' hebben (over libido!):

Het feit dat mens en dier geslachtelijke behoeften hebben, vindt in de biologie zijn uitdrukking in het axioma van een ‘geslachtsdrift’. Men volgt daarbij de analogie met de drift tot voedselopname, de honger. De omgangstaal kent voor de geslachtsdrift geen aanduiding die met het woord ‘honger’ correspondeert, de wetenschap gebruikt de term libido. De populaire mening maakt zich zeer concrete voorstellingen over de aard en eigenschappen van deze geslachtsdrift. Ze zou in de kinderjaren ontbreken, voor het eerst optreden ten tijde van en in samenhang met het rijpingsproces van de puberteit, zich uiten in de verschijnselen van onweerstaanbare aantrekking die het ene geslacht op het andere uitoefent, en haar doel zou de geslachtelijke vereniging zijn, althans de handelingen op de weg daarheen. Wij hebben echter alle reden deze voorstelling van zaken als een zeer ongetrouwe weerspiegeling van de werkelijkheid te beschouwen; bij scherper toezien blijkt ze te wemelen van fouten, onnauwkeurigheden en overhaaste conclusies. (p. 19)

De zaken liggen in de seksualiteit dus complexer dan men geneigd is aan te nemen, zo suggereert Freud. Met andere woorden, het is aannemelijk dat er afwijkingen bestaan en dat de seksualiteit ook aanwezig is in levensfases waarin men dat niet zou vermoeden. We mogen er derhalve niet zomaar van uitgaan dat seksualiteit voor iedereen hetzelfde is en dat het in de kindertijd niet voorkomt.


Wat volgt is een uiteenzetting van de afwijkingen binnen het gebied van de seksualiteit, waarbij Freud een onderscheid maakt tussen afwijkingen wat betreft het seksueel object en seksueel doel.

Seksueel object is de persoon van wie de geslachtelijke aantrekking uitgaat. De handeling waartoe de drift aanzet is het seksuele doel.


Vandaag de afwijkingen die betrekking hebben op het seksueel object. Beginnend met Inversie. Ik kende het woord niet in de betekenis zoals Freud het bedoelt: 'inversie' betekent taalkundig gezien omkering. Freud (en/of zijn tijdgenoten?) doelt in de context van de seksualiteit met inversie dus op de omkering in de seksuele aantrekking, wat wij heden ten dagen zouden verstaan als de homoseksualiteit.

De populaire theorie van de geslachtsdrift komt prachtig overeen met de dichterlijke fabel van de deling van de mens in twee helften—man en vrouw—die zich in de liefde trachten te herenigen. Daarom is het zeer verrassend te vernemen dat er mannen zijn voor wie niet de vrouw maar de man, en vrouwen voor wie niet de man maar de vrouw het seksuele object vormt. Men noemt zulke mensen contrair-seksuelen, of beter gezegd, geïnverteerden, het feit zelf noemt men inversie. Het aantal van zulke personen is zeer aanzienlijk, alhoewel moeilijk met zekerheid te bepalen. (p. 20)

Er is bij deze groep vervolgens een onderverdeling te maken in:

- Absoluut geïnverteerd, oftewel hun seksuele object kan alleen van hetzelfde geslacht zijn, terwijl het tegenovergestelde geslacht voor hen nooit voorwerp van seksueel verlangen is. Homoseksualiteit dus.

- Amfigeen geïnverteerd (psychoseksueel-hermafroditisch), oftewel hun seksuele object kan zowel tot hetzelfde als tot het andere geslacht behoren; de inversie ontbeert dus het kenmerk van exclusiviteit.

Dat wat wij nu kennen als biseksualiteit.

- Occasioneel geïnverteerd, oftewel onder bepaalde uiterlijke omstandigheden, waarvan onbereikbaarheid van normale seksuele objecten en navolging de voornaamste zijn, kunnen zij iemand van hetzelfde geslacht als seksueel object kiezen en in de geslachtsdaad daarmee bevrediging vinden.

Wat volgt is een vrij klinische beschrijving van het gedrag van geïnverteerden. Zo zouden sommigen hun geaardheid zonder problemen accepteren, anderen zouden het bij zichzelf tot een ziekelijke dwang bestempelen. Bij de ene persoon is de seksuele voorkeur reeds vanaf de vroege jeugd duidelijk, bij anderen komt dit pas op latere leeftijd tot uiting. Bij weer andere gevallen verandert de libido in inversieve zin nadat een pijnlijke ervaring met het normale seksuele object is opgedaan.


Sappho and Erinna in a Garden at Mytilene (1864) Simeon Solomon. Photograph: Tate

Dan de vraag of inversie/homoseksualitet een aangeboren eigenschap zou zijn of een vorm van degeneratie?

Het idee van degeneratie wijst Freud eigenlijk direct hardhandig af: er zou geen bewijs voor zijn dat geïnverteerden verder ernstige afwijkingen van de norm vertonen, tevens zou het zich eveneens voordoen bij personen wier prestatievermogen niet is gestoord en die zich juist door een zeer hoge intellectuele ontwikkeling en zedelijke beschaving onderscheiden. Voorts wijst hij erop dat men inversie bij de antieke volken veelvuldig aantrof, evenals onder tal van wilde en primitieve volken.

Dat inversie een aangeboren eigenschap zou zijn wijst Freud ook van de hand: het feit dat inversie ook occasioneel op kan treden verwerpt het idee van een aangeboren eigenschap al. Freud spreekt daarom van een verworven eigenschap van de geslachtsdrift. Meestal (ook bij absoluut geïnverteerden), is er een vroege, krachtige seksuele indruk aantoonbaar, waarvan de homoseksuele voorkeur het blijvende gevolg vormt.

Tevens zijn in het leven van veel andere geïnverteerden de uitwendige begunstigende en remmende invloeden aanwijsbaar die vroeg of laat tot een fixatie van de inversie hebben geleid (exclusieve omgang met leden van hetzelfde geslacht, verbondenheid in de oorlog, detentie in gevangenissen, gevaren van heteroseksueel geslachtsverkeer, celibaat, zwakte van het geslachtsapparaat enz.).


Ter verklaring van de inversie haalt Freud een interessant en (voor mij enigszins onverwacht) gegeven aan, dat van het hermafroditisme. Er zou in ieder mens een van oorsprong in aanleg aanwezige biseksualiteit zijn, zo lezen we in zijn verklaring. Wij zijn geneigd te denken dat een mens óf man óf vrouw is, maar: (p.24-25)

De wetenschap kent echter gevallen waarin de geslachtskenmerken vervaagd lijken en de bepaling van het geslacht dus—in de eerste plaats op anatomisch gebied—wordt bemoeilijkt. De genitaliën van deze mensen verenigen mannelijke en vrouwelijke kenmerken in zich (hermafroditisme). In zeldzame gevallen zijn beide geslachtsapparaten naast elkaar ontwikkeld (werkelijk hermafroditisme); in verreweg de meeste gevallen ziet men dat beide zijn geatrofieerd. Belangwekkend aan deze abnormaliteiten is echter dat ze op een on­verwachte wijze ons begrip van de normale vormen vergemakkelijken. Een zekere mate van anatomisch hermafroditisme behoort namelijk tot de norm; bij geen enkel normaal gevormd mannelijk of vrouwelijk individu ontbreken de sporen van het apparaat van het andere geslacht, die ofwel als rudimentaire organen zonder functie voortbestaan, óf zodanig zijn omgevormd dat ze andere functies kunnen overnemen. Op deze allang bekende anatomische feiten berust de opvatting van een in oorsprong biseksuele aanleg, die in de loop van de ontwikkeling in monoseksualiteit verandert, met behoud van kleine overblijfselen van het geatrofieerde geslacht. Het lag voor de hand om deze zienswijze te transponeren naar het psychische terrein en inversie met al haar varianten als de uitdrukking van een psychisch hermafroditisme op te vatten. Voor de oplossing van het probleem was alleen nog een geregeld samengaan van inversie met de psychische en somatische tekenen van hermafroditisme nodig.

Omdat we kennelijk geboren worden met anatomische sporen van beide geslachten in ons (ik weet niet of dit hieraan relateert, maar het geslacht van het kind vormt zich pas tussen de 11 en 13 weken in een embryo), zou men een biseksuele aanleg kunnen vermoeden, wanneer het anatomische te transponeren valt naar het psychische. Dit zou echter niet het geval zijn. Het is dus niet meer dan een interessante theorie, zo schrijft Freud: (p.25)

Zo nauw mag men zich de betrekkingen tussen de veronderstelde psychische en de aanwijsbare anatomische tweeslachtigheid niet voorstellen. Wel ziet men bij geïnverteerden vaak een algemene verzwakking van de geslachtsdrift (Havelock Ellis [1915]) en een geringe anatomische atrofie van de geslachtsorganen. Vaak, maar beslist niet altijd of zelfs maar in de meeste gevallen. Men moet dus erkennen dat inversie en somatisch hermafroditisme al met al onafhankelijk van elkaar zijn.

De anatomische biseksualiteit hoeft dus niet tot inversie/homoseksualiteit te leiden.

Freud zegt tot nu toe alleen dat inversie een verworven eigenschap zou zijn, die waarschijnlijk gerelateerd is aan een vroeg(-kinderlijke?), krachtige seksuele indruk, waarvan de homoseksuele voorkeur het blijvende gevolg vormt. Vervolgens gaat hij verder naar het seksuele object van geïnverteerden: de man zoekt een man en zou zich vrouw voelen, de vrouw zoekt een vrouw en zou zich man voelen. Deze aanname zou voor veel geïnverteerden niet opgaan. Er zijn immers genoeg homoseksuele mannen die de psychische kenmerken van de man behouden en die in hun seksuele object eigenlijk trekken van de vrouw zoeken:

Ware dit anders, dan zou het onbegrijpelijk blijven waarom mannelijke prostitué’s die de geïnverteerden hun lichaam aanbieden—tegenwoordig evengoed als in de Oudheid—in alle uiterlijkheden van kleding en houding de vrouwen kopiëren; deze nabootsing zou dan immers een belediging moeten zijn van het ideaal der geïnverteerden. Bij de Grieken, bij wie onder de geïnverteerden de meest masculiene mannen voorkwamen, is het duidelijk niet het masculiene karakter van de knaap, maar zijn fysieke verwantschap met de vrouw en zijn vrouwelijke geesteseigenschappen—schroom, terughoudendheid, leergierigheid en hulpbehoevendheid—die de liefde van de man deden ontgloeien. Zodra de knaap een man werd, hield hij op een seksu­eel object voor mannen te zijn en werd misschien zelf een knapenmin­naar. Het seksuele object is dus in dit geval, zoals in vele andere, niet van hetzelfde geslacht, maar een combinatie van beiderlei geslachtskenmerken, een compromis als het ware tussen een impuls die naar de man, en een impuls die naar de vrouw verlangt, met als gehandhaafde voorwaarde de mannelijkheid van het lichaam (van de genitaliën)—het is om zo te zeggen de weerspiegeling van de eigen biseksuele aard. Ondubbelzinniger ligt de situatie bij vrouwen; als zij actief geïnverteerd zijn, dragen ze heel vaak de somatische en psychische kenmerken van de man en eisen ze van hun seksuele object vrouwelijkheid, hoewel ook hier een bonter beeld zou ontstaan indien onze kennis dieper reikte. (p.28)

Freud concludeert dat er geen sluitend antwoord is op de verklaring van inversie, en tevens dat het seksuele doel (dat wat de persoon nastreeft binnen de seksuele verhouding met de ander) bij geïnverteerden zeer uiteenlopend is - even vaak als bij de heteroseksuele liefde is masturbatie het uitsluitende doel, en beperkin­gen van het seksuele doel—tot louter gevoelsontboezemingen toe— doen zich hier zelfs vaker voor dan bij de heteroseksuele liefde.

Boys bathing (1912) by Henri Scott Tuke

De voetnoten (latere toevoegingen van Freud in heruitgaven) bieden echter nog een aantal interessante opmerkingen, ten eerste over wat de bevindingen uit de psychoanalyse waren wat betreft het ontstaan van inversie bij de man: (toegevoegd in 1910)

Hoewel de psychoanalyse tot op heden de oorsprong van inversie niet volledig heeft opgehelderd, heeft ze haar psychische ontstaansmechanisme blootgelegd en de relevante probleemstellingen aanzienlijk verrijkt. Bij alle onderzochte gevallen hebben wij vastgesteld dat de latere geïnverteerden in hun eerste kinderjaren een fase van zeer intensieve, maar kortstondige fixatie aan de vrouw (meestal aan de moeder) doormaken, na het overwinnen waarvan ze zich met de vrouw identificeren en zichzelf als seksueel object kiezen, oftewel vanuit hun narcisme jeugdige en op henzelf lijkende mannen opzoeken, die ze op dezelfde manier willen liefhebben als hun moeder van hen heeft gehouden. Verder hebben wij vaak geconstateerd dat vermeende geïnverteerden allerminst ongevoelig voor de bekoorlijkheden van vrouwen waren, maar de door vrouwen gewekte excitatie doorlopend naar een mannelijk object transponeerden. Zo herhaalden zij hun hele leven lang het mechanisme waardoor hun inversie was ontstaan. Hun dwangmatige zoeken naar de man bleek gedetermineerd door hun rusteloze vlucht voor de vrouw. (voetnoot p. 28)

En in 1915 voegt hij hier nog een aanzienlijk stuk tekst aan toe, waaruit duidelijk blijkt dat zijn inzicht in het fenomeen van inversie zich verder heeft uitgediept (ik heb de hele voetnoot maar overgenomen, omdat het zo uitgebreid is en veel nieuwe informatie biedt - de belangrijkste uitspraken heb ik gearceerd). Maar, in deze toevoeging worden ook ineens termen en aannames genoemd die wat uit de lucht lijken te komen vallen. Het is duidelijk dat Freud in de tussenliggende jaren tussen de oorspronkelijke versie (1905) en deze latere toevoegingen (1915), zijn theorieontwikkeling heeft voortgezet, maar daardoor hier een lacune lijkt te ontstaan in ons begrip. Dat is jammer...zijn bevindingen lijken ineens ver af te staan van de - zo lijk het - onvolledige conclusie die hij in 1905 trekt (namelijk dat er nog geen sluitende verklaring is voor inversie).

Enfin, we lezen het toch maar en ik ga ervan uit dat oprijzende vragen in de latere werken nog beantwoord zullen worden.


Het begin van deze toevoeging is nog goed te volgen: hij trekt het bestaan van de homoseksualiteit binnen de grenzen van het normale (een uitspraak die in zijn tijd waarschijnlijk als een verschrikking en heiligschennis werd opgevat, maar waarvoor de LGTBQ gemeenschap hem nu wellicht dankbaar voor zal zijn). Verderop spreekt hij over de 'betekenis van de anale zone' - dit is materie die we tot nu (1905) nog niet voorbij hebben zien komen.

(voetnoot p. 28-29)

"Het psychoanalytische onderzoek verzet zich zeer resoluut tegen de poging om homoseksuelen als een specifiek geaarde groep van de andere mensen af te zonderen. Door ook andere dan de manifest geuite vormen van seksuele excitatie te bestuderen komt ze te weten dat alle mensen tot homoseksuele objectkeuze in staat zijn en deze keuze ook in hun onbewuste hebben voltrokken. Wat meer is, in het normale zielenleven spelen de bindingen van libidineuze gevoelens aan personen van het eigen geslacht als factor geen geringere, en als motor van ziekte zelfs een grotere rol dan die met betrekking tot het tegenovergestelde geslacht. De psychoanalyse beschouwt het feit dat de objectkeuze losstaat van het geslacht van het object—de gelijkelijk vrije beschikking over mannelijke en vrouwelijke objecten zoals men bij kinderen, in primitieve toestanden en in voorhistorische tijden kan waarnemen—veeleer als de oorspronkelijke vorm, waaruit zich door inperking naar één van beide kanten zowel het normale als het inversietype ontwikkelt. In psychoanalytische zin is dus ook de exclusieve belangstelling van de man voor de vrouw een probleem dat opheldering behoeft en geen vanzelfsprekendheid, die als een in wezen chemische aantrekking geïnterpreteerd moet worden. De beslissing over het definitieve seksuele gedrag valt pas na de puberteit en is de resultante van een vooralsnog onafzienbare reeks factoren, van deels constitutionele, deels accidentele aard. Natuurlijk kunnen sommige van deze factoren zo overmachtig uitvallen dat ze het resultaat in hun geest beïnvloeden, maar over het algemeen wordt de veelheid van bepalende factoren weerspiegeld door de verscheidenheid van vormen die het manifeste seksuele gedrag van de mensen ten slotte aanneemt. Bij de inversietypen kan men steevast het overheersen van archaïsche constituties en primitieve psychische mechanismen bevestigen. De kracht van de narcistische objectkeuze en het vasthouden aan de erotische betekenis van de anale zone komen daarbij als voornaamste kenmerken naar voren. Men wint er echter niets bij wanneer men op grond van deze constitutionele eigenaardigheden de meest extreme inversietypen van de andere afzondert. Wat bij hen een schijnbaar toereikende grond [voor inversie] is, valt even goed, alleen in zwakkere vorm, aan te tonen in de constitutie van overgangstypen en bij manifest normale mensen. Ook al is het verschil in uitkomst van kwalitatieve aard, de analyse toont dat het verschil in de determinanten alleen kwantitatief is. Van de accidentele invloeden op de objectkeuze vonden wij de frustratie (seksuele intimidatie op een vroeg tijdstip) opmerkelijk en onze aandacht werd ook gevestigd op de belangrijke rol die de aanwezigheid van beide ouders speelt. Het wegvallen van een sterke vader in de kindertijd bevordert niet zelden de inversie. Ten slotte mag men de eis formuleren dat de inversie van het seksuele object begripsmatig streng van de vermenging van geslachtskenmerken bij het subject wordt gescheiden. Een zekere mate van onafhankelijkheid is ook in deze relatie onmiskenbaar.

Samenvattend haal ik hier in hoofdzaak uit: onze objectkeuze (degene tot wie we ons aangetrokken voelen) staat in feite los van het geslacht van het object, zoals dat bij kinderen nog is, maar door inperking (opvoeding? religie?) worden we een (hoofdzakelijk naar de heteroseksuele) kant geduwd. Dit kan ook de kant van de homoseksualiteit zijn, door een "onafzienbare reeks factoren".


Tot zover het onderwerp van de inversie.


943 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page