top of page

Deel 2-09 Wensdromen

Bijgewerkt op: 8 mrt. 2020

Boek 2 post 09: pagina 138 - 147 (totaal aantal gelezen pagina's 1019)


Wat misschien niet zo duidelijk uit deze blogs spreekt is dat Freud, naast een groot literator, ook een begaafd humorist is in zijn schrijven. Hij geeft links en rechts geregeld een subtiele knipoog, maar bovenal weet hij de serieuze aard van de materie vernuftig in een lichte toon te verpakken. Ik kan echter niet uitsluiten dat ik bepaalde zinspelingen als komisch opvat, terwijl ze mogelijk doodserieus waren bedoeld. Er ligt natuurlijk een generatiekloof van anderhalve eeuw tussen onze levens in, wat zou kunnen maken dat ik de negentiende-eeuwse schrijfstijl (per vergissing) als humoristisch of aandoenlijk opvat. Twijfel hierover bespeur ik met name wanneer Freud zich met enige zelfspot uitlaat. Ik kan niet altijd plaatsen of hij werkelijk om zichzelf heeft kunnen lachen (en ik de zelfspot terecht signaleer), of dat hij zijn eigen grootsheid juist erg serieus nam. Neem het volgende voorbeeld, dat ik vergeten was aan de blog van gisteren toe te voegen (een voetnoot aan het einde van het tweede hoofdstuk, p.137):

Deze wilde ik jullie niet onthouden. Zijn dit nu de woorden van iemand die het hoog in zijn bol heeft, of is dit ironisch bedoeld? Ik laat het aan jullie.


Van het volgende hoofdstuk (III), getiteld, De droom is een wensvervulling, had ik eerlijk gezegd iets meer verwacht. Het is een korte tekst en de titel geeft eigenlijk de essentie van het stuk volledig weer; de droom is een wensvervulling, als we Freud mogen geloven. Het klinkt erg simpel, maar ik (als fervent dromer) heb dit eens goed op me in laten werken. Aan de ene kant twijfel ik (als ik mijn dromen naloop heb ik moeite om ze allemaal voor een wens aan te zien) en aan de andere kant zie ik er ook waarheid in, zoals Freud het in de tekst uiteenzet. Een terechte vraag die hij aan het begin van het hoofdstuk opwerpt is of de wetmatigheid die in de titel van het hoofdstuk vervat ligt, werkelijk opgaat voor alle dromen. Deze vraag beantwoordt hij pas in het volgende hoofdstuk (IV). In het huidige hoofdstuk haalt hij overwegend een variëteit van voorbeelden aan die het principe van de droom als wensvervulling onderstrepen.


Freud begint met een persoonlijke droomvoorbeeld: een terugkerende droom waarin hij - na een te zoute maaltijd - in de droom zijn dorst lest. De wens tot drinken wordt in de droom vervuld. Freud noemt dit een "gemakzuchtige" droom. Hij droomt dat de dorst gelest wordt en als dit toereikend zou zijn zou hij niet wakker hoeven worden om op te staan om zichzelf in het echt ook te verlossen van de dorst. Hij zegt hierover: 'het dromen neemt de plaats van het handelen in, zoals ook anders in het leven wel gebeurt.' (p.139). Zo beschrijft hij een droom van de vrouw van een collega:

"Een vriend, die mijn droomtheorie kent en zijn vrouw erover heeft geïnformeerd, zegt op een dag tegen mij: 'Ik moet je van mijn vrouw vertellen dat ze gisteren heeft gedroomd dat ze ongesteld was geworden. Jij zult wel weten wat dat betekent.' Natuurlijk weet ik dat; als de jonge vrouw heeft gedroomd dat zij ongesteld is geworden, is de ongesteldheid uitgebleven." (p.141)

De ongesteldheid zou dan uitgebleven zijn in de hoop (wens) dat de vrouw nog even van de periode zonder kind zou kunnen genieten. Hij geeft nog een aantal korte en vrij simpele voorbeelden, om de hypothese dat een wens schuilgaat achter de droom, te illustreren. Deze simpele dromen staan behoorlijk in contrast met de verwarrende en overdadige droomcomposities die veel meer de aandacht trekken. Maar hij wil juist aan de hand van de eenduidige dromen zijn punt beargumenteren. De eenvoudigste dromen, zo stelt hij, zouden bij kinderen voorkomen omdat hun psychische werkingen nog minder gecompliceerd zijn dan die van volwassenen. Juist in de kinderdromen zou heel duidelijk het wenskarakter van de droom op te sporen zijn. Hij schetst een scène waarin hij met zijn kinderen een bergwandeling maakt en in de verte de berghut ziet liggen, maar die zij die dag niet bereiken. Het kind, verheugd over de nadering tot de berghut, maar teleurgesteld over het niet behaalde resultaat, droomt de volgende nacht dat het toch in de berghut was aangekomen. Er volgen nog meer kinderdromen uit zijn verzameling van dromen, allen volgen hetzelfde principe; het kind droomt van hetgeen het zo sterk wenst.

"Het mag niet onvermeld blijven dat zich bij kleine kinderen al vlug ingewikkelder en minder doorzichtige dromen plegen voor te doen en dat anderzijds dromen van een zo eenvoudig infantiel karakter in sommige gevallen ook bij volwassenen vaak voorkomen." (voetnoot p.146)

Zogenoemde infantiele dromen zouden zich bij volwassenen vooral voordoen indien deze in ongewone levensomstandigheden worden gebracht, zoals bij verhongering het veelvuldig dromen over eten. Ter afsluiting maakt Freud een grap (denk ik, ik heb hem immers nog nooit zich over de dierenwereld horen uitspreken); dat hij niet weet waar dieren over dromen. In het spreekwoord: 'waarvan droomt de gans? Over maïs.' zou volgens hem de hele theorie dat de droom een wensvervulling is, besloten liggen.


Walt Disney is het in ieder geval met Freud eens geweest. Cinderella zingt letterlijk: "A dream is a wish your heart makes".


Om terug te komen op de vraag of voor alle dromen het onderliggend motief van de wens geldt, voor het antwoord daarop moeten we nog even geduld opbrengen. We zijn natuurlijk geneigd te denken, "maar angstdromen dan? Dromen waarin ik iemand vermoord, of waarin me iets overkomt dat ik helemaal niet wens?" Hier geeft Freud, in het volgende hoofdstuk, een bevredigend antwoord op. Ik kan vast verklappen dat de theorie van de droomduiding niet op de inhoud van de droom gericht is, maar zich op de gedachte-inhoud beroept die door de duidingsarbeid achter de droom wordt waargenomen.


199 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page