top of page

Deel 2-29 In beelden veranderde gedachten

Bijgewerkt op: 8 mrt. 2020

Boek 2 post 29: pagina 504 - 519 (totaal aantal gelezen pagina's 1388)


Vandaag een uitermate technische beschrijving van het droomproces. In de tweede paragraaf van het laatste hoofdstuk getiteld "De regressie" (zie link voor uitleg van de term) geeft Freud een theoretische weergave van hoe de droom precies tot stand komt en in ons bewustzijn komt. In dit laatste hoofdstuk van De droomduiding probeert Freud net zoals hij in zijn manuscripten aan Fliess (Blog deel 1-23 Ontwerp van een psychologie) eerder al deed, een metapsychologie te ontwikkelen, d.w.z. een theoretisch model van het 'psychisch apparaat'.


"Hoofdstuk 7 van De droomduiding (1900a) is een bekende maar ook moeilijke publicatie over de metapsychologie. Daarin vindt men – om er enige te noemen – termen als baning, excitatie, waarnemingssysteem, energie, psychisch apparaat, (over)bezetting, innervatie, kwantiteit, psychische lokaliteit, en ten slotte topische, temporele en formele regressie. Hiervoor geldt: ‘Deze ideeën vormen immers niet het wetenschappelijk fundament waarop alles rust; dat is veeleer alleen de observatie. Ze vormen niet het onderstuk maar het bovenstuk van het totale bouwwerk en kunnen zonder enige schade worden vervangen en afgebroken’ (Freud, 1914c; 6: 333)." (Bron: Psychoanalytisch Woordenboek)


Ik zal een versimpelde uitleg proberen te geven van wat Freud op een ingewikkelder manier uitlegt. Maar verwacht niet teveel, ik raakte ergens halverwege de weg kwijt. Uiteindelijk is deze blog een beetje een onsamenhangend geheel van bij elkaar geraapte citaten en eigen uitleg geworden. Dit was echt één van de minst plezante stukken om in een blog te persen.


Beter nog is een klein stukje uitleg dat Paul Verhaeghe gaf tijdens de Summer University Psychoanalyse van afgelopen juli over onderstaand proces dat Freud zeer ingewikkeld beschrijft. Zijn uitleg concentreerde zich rondom de vraag wat het onderscheid is tussen woorden en beelden. Vanuit de psychoanalyse bekeken impliceren woorden een voller bewustzijn dan beelden, zo lijkt het. Freud was hier al in zijn vroegste werken mee bezig (zo ook in De droomduiding dus), namelijk met de vraag met welk materiaal, of met welke denkstenen er in het onbewuste (buiten het strikt talige gebied) wordt gedacht? Freud spreekt dan over verschillende lagen, een systeem (het onbewuste) waarin niet-verbale inhoud zit (beelden). Wat wordt er dan eigenlijk bewust wanneer we stellen dat iets in ons bewustzijn is gekomen? We zijn eerst onbewust - dan worden we ons visueel van iets bewust (herinneringen in beelden) - en uiteindelijk ook in woorden ('het onder woorden brengen'). Pas dan is iets ook rationeel overdenkbaar. Misschien helpt deze toevoeging iets in het volgen van onderstaand stuk.



Hoe werken de gedachten en indrukken die we overdag meemaken?

Het psychisch apparaat (d.w.z. de individuele mens als psychologisch systeem, uitgerust met een centraal zenuwstelsel) neemt prikkels uit de buitenwereld waar (W = waarnemingen), en zet die om in beweging/handelingen (M = motiliteit = het vermogen van een organisme tot het op eigen kracht omzetten van energie in arbeid), zoals in onderstaand figuur. Dit model gaat uit van het gegeven dat het psychisch apparaat gebouwd moet zijn als een soort reflexapparaat.

Een eerste differentiatie kan aangebracht worden door te stellen dat van de waarnemingen die op ons afkomen, in het psychisch apparaat herinneringssporen [Her] overblijven. Dit kan men zien als het geheugen, wat impliceert dat er blijvende veranderingen in de elementen waaruit het psychisch apparaat bestaat achterblijven. Nu gaat het blijkbaar met moeilijkheden gepaard dat één en hetzelfde systeem veranderingen getrouw moet bewaren en toch steeds fris en ontvankelijk nieuwe aanleidingen tot verandering tegemoet moet treden, d.w.z. nieuwe prikkels op moet nemen. Het apparaat moet dus twee functies tegelijk vervullen, wat voor Freud de aanleiding is om te stellen dat het psychisch apparaat dit verdeelt over twee systemen. Het psychisch apparaat neemt dus waarnemingen op (W), en bewaart die in een ander systeem als duurzame geheugensporen. Het W-systeem mist zelf dus het vermogen om veranderingen vast te houden en heeft dus geen geheugen. Het geheugen vervolgens, onthoudt niet alleen de inhoud van de waarnemingen, maar onze waarnemingen blijken bovendien in het geheugen met elkaar verbonden, en wel op grond van hun gelijktijdigheid (we maken een verbindingen tussen twee waarnemingen omdat ze tegelijkertijd plaatsvonden). Dit is natuurlijk de associatie. Het is dus niet ons waarnemingssysteem dat dingen opslaat, dit moet immers ongehinderd nieuwe waarnemingen kunnen opnemen. De waarnemingen en de associaties worden in het tweede systeem (geheugen) opgeslagen. In de voorste herinneringssystemen (Her 1, her 2 etc.) liggen herinneringen opgeslagen die aan elkaar verbonden zijn vanwege de gelijktijdigheid. Dieper gelegen herinneringssystemen worden mogelijk pas aangesproken op basis van andere ordeningen, bijvoorbeeld gelijkenissen.


Die dieper gelegen herinneringen, zijn volgens Freud onbewust. Ons karakter, zo stelt hij, steunt immers op de herinneringssporen van onze indrukken, en juist de indrukken die het sterkst op ons in hebben gewerkt, die van onze eerste jeugd, worden bijna nooit bewust.


Kijken we nu naar de droom, daarin werden we al gewezen op het bestaan van de censuur, wat men natuurlijk kan verstaan als een uitsluiting van bewustzijn. Deze censuur staat als het ware tussen tussen de persoon en zijn bewustzijn in. Die censuur noemt Freud ook een kritische instantie, en het is die kritische instantie die hij aan het motorische uiteinde van het systeem plaatst als het voorbewuste (afb. 3), omdat daar bepaald wordt wat toegelaten wordt in ons bewustzijn wat tot handelingen kan volgen. Het daarachter gelegen systeem noemt hij het onbewuste, omdat het geen andere toegang tot het bewustzijn heeft dan door het voorbewuste.

De droom zou volgens Freud in het onbewuste ontstaan, en zal zich moeten bewegen naar het voorbewuste, om vanuit daar toegang tot het bewustzijn te krijgen.

Kijken we naar het proces overdag van de latente droomgedachten (dus niet de manifeste droom):

"De ervaring leert ons dat voor de droomgedachten overdag deze weg, die door het voorbewuste naar het bewustzijn leidt, door de weerstandscensuur is versperd. ’s Nachts verschaffen ze zich toegang tot het bewustzijn, maar de vraag rijst langs welke weg en dankzij welke verandering. Zouden de droomgedachten daartoe in staat zijn doordat ’s nachts de weerstand afneemt die aan de grens tussen onbewuste en voorbewuste waakt, dan zouden wij dromen krijgen die uit het materiaal van onze voorstellingen [waarnemingen] bestaan en die niet het hallucinatoire karakter vertonen dat ons nu interesseert. (...) Wat zich in de hallucinatoire droom afspeelt, kunnen wij niet anders beschrijven dan door te zeggen: de excitatie neemt een teruggaande weg. In plaats van naar het motorische uiteinde van het apparaat plant ze zich naar het sensibele uiteinde voort en arriveert ten slotte bij het systeem van de waarnemingen. Noemen wij progressief de richting waarin het psychische proces zich in waaktoestand vanuit het onbewuste voortzet, dan kunnen wij van de droom zeggen dat hij een regressief karakter heeft." (p.513)

Ook Breuer sprak in dit verband al over hallucinaties: in afdeling i (3) van ‘Studies over hysterie’ (1895d) van ‘een “retrogressieve” excitatie, die van het geheugenorgaan uitgaat en door middel van voorstellingen op het waarnemingsapparaat inwerkt’.]


Een droom en/of hallucinatie legt dus een omgekeerde weg (regressief) af door ons psychisch apparaat. Een voorstelling vanuit het onbewuste legt de weg terug (dit kan omdat de weerstand van de censuur laag is 's nachts) naar het systeem van de waarnemingen en produceert daar een waarneming (de droom). De voorstelling legt dan dus niet de weg af naar het motorische uiteinde om in een handeling in ons bewustzijn zijn uitdrukking te vinden. Het proces voltrekt zich dus omgekeerd als in waaktoestand.

"Wij noemen het regressie wanneer in de droom de voorstelling terugverandert in het zintuiglijke beeld waaruit ze te eniger tijd is voortgekomen." (p.514)

Door welke verandering wordt nu de overdag onmogelijke regressie mogelijk gemaakt?

"Overdag is er een continu lopende stroom vanuit het [psychologisch] ψ-­sys­teem der W [waarnemingen]naar de motiliteit; deze stroom komt ’s nachts tot rust en zou geen obstakel meer kunnen vormen voor een terugwaartse excitatiestroom. Dit zou dan de ‘afsluiting van de buitenwereld’ zijn (...)" (p.514)

Nog een belangrijke aanvulling wat betreft de overeenkomsten met paranoia en visioenen:

"Voor de hallucinaties van hysterie en paranoia en voor de visioenen van geestelijk normalen kan ik de verklaring geven dat ze in feite op regressies neerkomen, dus in beelden veranderde gedachten zijn, en dat alleen die gedachten deze gedaanteverwisseling ondergaan welke zeer nauw samenhangen met onderdrukte of onbewust gebleven herinneringen. (...) Deze herinnering trekt als het ware de met haar in verband staande, door de censuur in haar uitdrukking gedwarsboomde gedachte de regressie in, de uitbeeldingsvorm waarin ze zelf psychisch voorhanden is. Ik moge hier een uitkomst van de studies over hysterie aanvoeren, namelijk dat infantiele scènes (of het nu herinneringen dan wel fantasieën zijn), als men erin slaagt ze bewust te maken, hallucinatoir worden gezien en pas terwijl ze meegedeeld worden dit kenmerk afleggen. Het is bovendien bekend dat zelfs bij personen wier herinneringen anders niet visueel zijn, de vroegste jeugdherinneringen het karakter van visuele levendigheid tot op hoge leeftijd bewaren. Wanneer men zich nu te binnen brengt welke rol in de droomgedachten toevalt aan infantiele ervaringen of daarop gebaseerde fantasieën, hoe vaak flarden daarvan weer in de droominhoud opduiken, hoe de droomwensen zelf er vaak uit afgeleid zijn, dan zal men ook voor de droom de waarschijnlijkheid accepteren dat de omzetting van gedachten in visuele beelden mede het gevolg kan zijn van de aantrekking die de naar herleving strevende, visueel uitgebeelde herinnering uitoefent op de verwoed naar uitdrukking zoekende, van het bewustzijn afgesneden gedachte. Volgens deze opvatting zou de droom ook beschreven kunnen worden als het door vertaling naar recent materiaal gewijzigde substituut van de infantiele scène. De infantiele scène kan haar vernieuwing niet gedaan krijgen; ze moet zich tevreden stellen met haar terugkeer als droom." (p.515 en 516)

Comprende?

Hoe moet ik dit nog parafraseren?

Onze (uit beelden bestaande, onbewuste) infantiele ervaringen willen een uitweg vinden naar buiten, maar worden daartoe overdag gedwarsboomd door de weerstand. Zij moeten dus in slaaptoestand - wanneer de weerstand verlaagd is en wij afgesloten zijn van de constante waarnemingsstroom van buitenaf - hun uitbeelding vinden. Dit doen ze door aan te knopen bij recentere gedachten die de infantiele ervaringen en wensen weerspiegelen en die zich vervolgens in de droom manifesteren.

Die gedachten op zichzelf zijn vervolgens ook weer omgevormd tot beelden in de droom. De beelden uit de droom zijn dan feitelijk substituten van de eigenlijke infantiele ervaringen.


Blij dat ik klaar ben!

Het is goed zo. Volgende paragraaf...


193 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Comments


bottom of page