Boek 4 post 04: pagina 42 - 52 (totaal aantal gelezen pagina's: 2040)
Nadat Freud de perversies uiteen heeft gezet (vorige blog) volgen daarover nog een aantal algemene opmerkingen en komt de geslachtsdrift bij neurotici aan bod.
Over één ding is Freud heel duidelijk: op het gebied van de seksualiteit valt geen harde grens te trekken tussen normaal en abnormaal. Juist omdat de perversies aanknopen bij het gebruikelijke seksuele proces, kan men perversie niet zomaar van het gewone onderscheiden. In feite hebben we allemaal bepaalde perversies wanneer we ons in het seksuele spel begeven (en hoeven we het niet tot perversie te bestempelen). Pas wanneer de perverse handeling zich zodanig ver verwijdert van het seksuele doel, zou men ze pathologisch kunnen noemen. Dit geldt met name voor de perversies waarbij de geslachtsdrift bij het overwinnen van de weerstanden (schaamte, walging, huivering, pijn) verbazingwekkende prestaties levert (likken van uitwerpselen, schennen van lijken). Zoals eerder gezegd mag men er nochtans niet vanuit gaan dat mensen die zich met dergelijke praktijken bezighouden ernstige abnormaliteiten op ander vlak of geestesziekten zullen vertonen.
Ook hier kan men niet om het feit heen dat zich verder normaal gedragende personen zich enkel op seksueel terrein, onder de heerschappij van de meest ongebreidelde drift van alle, als zieken profileren. (p.42)
Het pathologische karakter van de perversie zit hem volgens Freud niet zozeer in de inhoud van de perversie, maar vooral welke plaats deze inneemt in het leven van de 'geperverteerde'. Bestaat de perversie naast het gewone seksuele leven, of is de normale seksualiteit geheel verdrongen en is er uitsluitend een drang naar en fixatie op de geperverteerde handeling? Wanneer de perversie de normale seksualiteit geheel heeft vervangen, ziet Freud de meeste reden het als een ziekelijk symptoom te beoordelen.
De bestudering van de perversies heeft ons eerder (leze vorige blog) het inzicht opgeleverd dat de geslachtsdrift de strijd moet aanbinden met bepaalde psychische machten, weerstanden, waaronder schaamte en walging het duidelijkst naar voren zijn gekomen. Volgens Freud dwingen deze weerstanden de drift om binnen de als normaal geldende grenzen te blijven. Walging, schaamte, pijn en ook moraliteit, dienen als het ware om de seksuele ontwikkeling in te dammen, niet alleen in het individu, maar zij zijn ook historische neerslagen van de uitwendige belemmeringen die de geslachtsdrift tijdens de ontwikkeling van de mensheid ondervonden heeft. Onderstaande video geeft een mooie uiteenzetting van de perversies zoals Freud ze beschreef, en werpt vast een blik vooruit op de nog een bod komende onderwerpen (o.a. de infantiele seksualiteit).
Wie de video bekeken heeft hoorde ook al iets over de relatie tussen de neurosen en seksualiteit. We wisten reeds dat de lichamelijke symptomen die hysterici vertonen aan een proces van conversie onderhevig zijn: verdrongen psychische inhouden vinden een uitweg/afvoer via een lichamelijk symptoom. De bron van verdringing zou steeds van seksuele aard zijn. Zo kan men stellen dat de symptomen eigenlijk een substituut zijn van strevingen die voortkomen uit de geslachtsdrift. Freud legt het als volgt uit:
De symptomen zijn de seksuele activiteit van de patiënten. (...) Het hysterische karakter vertoont een mate van seksuele verdringing die het normale overtreft, een versterking van de weerstanden tegen de geslachtsdrift, die wij als schaamte, walging en moraal hebben leren kennen, een als het ware instinctieve vlucht voor elke intellectuele bemoeienis met de seksuele problematiek, die in geprononceerde gevallen tot gevolg heeft dat de seksuele onwetendheid nog volledig bewaard blijft tot in de jaren waarin de geslachtsrijpheid is bereikt. (p.44-45)
De wijze waarop de symptomen zich uiten bij een hystericus, beelden als het ware hun seksuele activiteit uit.
Maar men komt bij de hysterie ook de tegenpool tegen, te weten een extreme ontwikkeling van de geslachtsdrift. Freud voorziet ons van uitleg:
Deze voor hysterie essentiële karaktertrek wordt bij oppervlakkige waarneming niet zelden verhuld door de aanwezigheid van de tweede constitutionele factor in hysterie, door de extreme ontwikkeling van de geslachtsdrift, maar de psychoanalyse weet deze factor steeds aan het licht te brengen en het paradoxale raadsel van hysterie op te lossen door het antoniemenpaar van overmatige seksuele behoefte enerzijds en te ver doorgedreven afwijzing van het seksuele anderzijds op te sporen.
Beide zijden van het spectrum, de extreme afwijzing en de extreme ontwikkeling van seksualiteit, zijn in die zin pathologisch en zien we terug in de hysterie. Nu kunnen we ook begrijpen waarom de aandoening zo vaak optreedt bij jongvolwassenen/pubers. Dit is de fase waarin men voor het eerst geconfronteerd wordt met - wat Freud noemt - de reëele eisen van de seksualiteit. Men wordt geslachtsrijp en de seksualiteit dient zich als het ware aan, waarmee sommigen zich geen raad weten en deze afwijzen, bijvoorbeeld op grond van morele redenen:
De aanleiding tot ziek worden doet zich bij hysterisch gedisponeerde personen voor wanneer zij ten gevolge van de voortgaande eigen rijping of uiterlijke levensomstandigheden serieus geconfronteerd worden met de reële eisen van de seksualiteit. Tussen de aandrang van de drift en de tegenstand van de seksuele afwijzing ontstaat daarna de uitweg van de ziekte, die het conflict niet oplost maar het tracht te ontwijken door de libidineuze strevingen in symptomen te veranderen.
Freud noemde het symptoom/de ziekte daarom eerder een 'compromisformatie': het symptoom vormt de uitweg uit het innerlijke conflict dat ontstaat door de opkomende drift en de afwijzing daarvan. Dit lijkt me nog steeds een geldige en zinnige kijk op de psychologische stoornissen die we tegenwoordig kennen.
Niet te vergeten zijn de symptomen en innerlijke conflicten waarmee de patiënt zich aandient niet altijd onverhuld van seksuele aard. Zoals we in het eerste deel (de vroege werken van Freud) al tegenkwamen, wist Freud de meer aan de oppervlakte liggende (niet-seksuele) conflicten steeds te herleiden naar dieper gelegen, onbewust gebleven (verdrongen) seksuele conflicten of indrukken. Voorts zouden de symptomen bij neurotici niet alleen in relatie staan tot de normale geslachtsdrift, maar juist ook met de abnormale seksualiteit. Bij neurotici zou men steevast impulsen van homoseksualiteit tegenkomen, anatomische grensoverschrijdingen (leze vorige blog) en in antoniemenparen optredende partiële driften: nieuwe seksuele doelen die in de plaats komen van de normale coïtus. Hierbij zouden ook actief en passief ontwikkelende drift to wreedheid optreden, waarover Freud zegt:
De bijdrage van deze laatste drift is onontbeerlijk voor ons begrip van het lijden dat de symptomen aankleeft, en beheerst bijna altijd een deel van het sociale gedrag van de patiënten. Via deze koppeling van de libido aan wreedheid vindt ook de omslag van liefde in haat, van tedere in vijandige impulsen plaats, die voor een groot aantal neurotische gevallen typerend is en paranoia zelfs in haar geheel schijnt te kenmerken. (p. 47)
Deze neiging tot extremen (liefde-haat) zien we ook in de kenmerken van de Borderline persoonlijkheidsstoornis terug (een hedendaagse variant/verschijningsvorm van hysterie?).
Freud maakt dan even een uitstapje naar driften in zijn algemeenheid en geeft ons een eerste definitie van de drift, waarna hij deze weer in relatie met de psychoneurosen brengt. Aangezien de drift als zodanig nog in veel geschriften van Freud zal terugkeren, ga ik even mee in dit uitstapje en neem hier ook zijn definitie over:
Onder een drift kunnen wij om te beginnen niets anders verstaan dan de psychische representant van een continu stromende endosomatische prikkelbron, te onderscheiden van de prikkel, die door geïsoleerde excitaties van buitenaf wordt teweeggebracht. ‘Drift’ is dus een van de begrippen die het psychische van het lichamelijke afgrenzen. De eenvoudigste en meest voor de hand liggende hypothese over de aard van de driften zou zijn dat ze als zodanig geen kwaliteit bezitten, maar alleen als maat voor de van het zielenleven gevergde arbeid in aanmerking komen. Wat de driften van elkaar onderscheidt en ze met specifieke eigenschappen begiftigt, is de relatie met hun somatische bronnen en met hun doelen. De bron van de drift is een exciterend proces in een orgaan, en het eerste doel van de drift is het opheffen van deze orgaanprikkel. (p. 48-49)
Het lichaamsorgaan veroorzaakt dus (als gevolg van een chemisch proces) een seksuele excitatie. Het daarbij betrokken orgaan vormt dan de erogene zone van de seksuele partiële drift die van dit orgaan uitgaat.
Mond en anus worden bij de perverse neigingen bijvoorbeeld een erogene zone en gaan zich als onderdeel van het geslachtsapparaat gedragen. Bij hysterie worden dergelijke erogene zones de zetel van nieuwe gewaarwordingen en veranderingen door innervatie - op ongeveer dezelfde wijze als de eigenlijke genitaliën onder invloed van de excitaties van de normale seksuele processen.
Erogene zones zou men dus kunnen zien als een soort hulpapparaat en surrogaat voor de genitaliën - en deze komen bij de hysterie het pregnantst naar voren, doch niet uitsluitend. Freud verzekert ons dat de overmaat aan seksuele verdringing en een extreem krachtige geslachtsdrift bij hysterici een neiging tot perversie in de ruimste zin bevat, maar dat onderzoek van lichtere gevallen bewijst dat deze hypothese niet per se noodzakelijk is. Níet alle psychoneurotici benaderen wat hun seksueel gedrag betreft in aanleg de geperverteerden.
De meeste psychoneurotici worden pas ziek na hun puberteit, onder druk van de eisen van het normale seksuele leven. Vooral hiertegen is de verdringing gericht. Of de ziekte ontstaat later, doordat de libido bevrediging langs normale weg ontzegd blijft. (...) Het is nu eenmaal een feit dat men de seksuele verdringing als inwendige factor moet toevoegen aan de uitwendige factoren die—zoals vrijheidsbeperking, ontoegankelijkheid van normale seksuele objecten, risico’s van de normale geslachtsdaad enzovoort —perversies doen ontstaan bij individuen die anders misschien normaal zouden zijn gebleven. (p. 51)
Afsluitend benadrukt Freud nogmaals het moeilijk af te bakenen terrein van normaliteit en abnormaliteit. De aanleg tot perversies hebben een aangeboren grondslag, maar dit is bij alle mensen aangeboren, kan als aanleg variëren in intensiteit en wacht op invloeden uit het leven die het naar de voorgrond halen. Het gaat om aangeboren wortels van de geslachtsdrift, die zich in sommige gevallen tot perversie ontwikkelen, in andere een te geringe onderdrukking (verdringing) ondergaan, zodat ze langs een omweg als ziektesymptomen de seksuele energie tot zich trekken. In de gunstigste gevallen ontwikkelt zich tussen beide extremen in - door doeltreffende inperking en andere wijzen van verwerking - het zogeheten normale seksuele leven. De kiemen die tot perversie en andere seksuele afwijkingen - en uiteraard de psychoneurosen - zouden leiden, zijn volgens Freud al bij kinderen op te sporen, ook al kunnen alle driften bij kinderen enkel in bescheiden intensiteiten optreden.
Daar ons nu de formule daagt dat de neurotici de infantiele toestand van hun seksualiteit hebben bewaard of daarin zijn terugverplaatst, zal onze belangstelling zich op het seksuele leven van het kind richten; wij zullen het spel van invloeden willen volgen die het ontwikkelingsproces van de infantiele seksualiteit beheersen, totdat het eindresultaat—perversie, neurose of normaal geslachtsleven—is bereikt.
Hij slaat zo een brug naar de tweede 'Verhandeling', waarin de infantiele seksualiteit centraal staat.
Daaraan zullen we spoedig beginnen.
Commentaires