Boek 4 post 09: pagina 97 - 104 (totaal aantal gelezen pagina's: 2091)
Tsja, de laatste paragrafen over de puberteit zijn niet licht verteerbaar. Freud bestempelt hier zelfs de moederliefde naar het kind als seksueel, wat bij menigeen wellicht in het verkeerde keelgat zal schieten/geschoten is. Het kan niet anders dan dat hij een brede definitie van seksualiteit hanteert en ik denk dat hij daarbij steeds doelt op 'libidineuze energie', waarin ik vooral een doelmatige levensenergie lees. Laten we kijken naar zijn uitleg.
Naast de fysieke seksuele ontwikkeling die in de puberteit tot een hoogtepunt komt, is dit tevens de fase waarin de puber in psychologische zin op zoek gaat naar 'de ander', ofwel, het object om de zijne/hare te maken. Freud beschrijft hoe voor dit proces van 'objectvinding' (object als in 'een ander') het voorwerk reeds in de kindertijd is gedaan, want juist toen hadden we een object buiten onszelf dat ons (door middel van voedsel) voorzag in ons genot: de moederborst! En die moederborst zoeken we weer terug (misschien wel ons hele leven?):
Toen de allereerste seksuele bevrediging nog met de voedselopname was verbonden, had de geslachtsdrift een seksueel object buiten het eigen lichaam, namelijk de moederborst. Ze verloor dit object eerst later, misschien juist in de tijd toen het kind zich een integrale voorstelling kon gaan maken van de persoon aan wie het orgaan toebehoorde dat hem bevrediging schonk. De geslachtsdrift wordt daarna gewoonlijk auto-erotisch, en pas nadat de latentieperiode achter de rug is, wordt de oorspronkelijke situatie hersteld. Niet zonder goede reden is het zuigen van het kind aan de moederborst het model voor elke liefdesbetrekking geworden. Het vinden van het object is eigenlijk een terugvinden. (p. 97)
Voor mensen die niet zo bekend zijn met de psychologie kan dit nogal vreemd klinken. In feite suggereert Freud dat we in onze liefdesrelaties steeds weer een moeder terugzoeken, ofwel dat waar we vertrouwd mee zijn en wat we al kennen: een ander die ons liefde geeft, zoals onze moeder ons als kind liefde gaf in de vorm van voeding en aandacht. De term 'object' drukt ook uit dat we bevrediging steeds extern zoeken: het is van buitenaf dat we iets willen dat ons kan voeden/liefhebben. Deze conditionering is zo sterk dat we dit ons hele leven blijven najagen, vaak onbewust. Vooral in spirituele leringen wordt beschreven dat het de bedoeling is als mens om onszelf te bevrijden van deze conditionering en zich naar binnen te richten, omdat liefde zich al in ons bevindt, dat we liefde zijn in plaats van dat we dat uit de buitenwereld kunnen halen (wat steeds tot slechts kortstondige bevrediging leidt). Het proces van echte volwassenwording zou dan gaan om het overstijgen van deze conditionering en in feite ook van de drift die gericht is op genot dat uitsluitend door externe bronnen bereikt kan worden. Maar zo ver gaat Freud niet. Hij houdt het strikt bij de psychologische processen en suggereert dat 'zuivere liefde' (aseksuele liefde) niet zou bestaan. Alle liefkozingen van moeder noemt hij seksueel, juist omdat het kind daarmee later zelf een krachtige seksuele behoefte zal krijgen die het nodig heeft in het leven om alle prestaties (niet alleen seksuele) waartoe de drift het aandrijft te kunnen volbrengen.
In de zuigelingentijd is er zogezegd een 'seksuele' relatie tussen moeder en kind: moeder voedt het kind en het kind beleeft zijn genot via deze weg volledig door de moeder. In het verdere verloop van zijn kindertijd leert het kind de verzorgers en andere belangrijke personen om zich heen lief te hebben, in feite om zijn hulpeloosheid te verdragen. Wat het kind hierin voortdrijft is zijn overlevingsinstinct. In die zin noemt Freud deze liefde dus geen pure liefde, maar seksuele liefde. Zoals ik al zei lijkt voor Freud 'pure' liefde niet te bestaan (of ik heb het nog niet gelezen):
Misschien zal men zich willen verzetten tegen de gedachte om de tedere gevoelens en het respect van het kind voor zijn verzorgers met de geslachtelijke liefde te vereenzelvigen, maar ik denk dat een nauwkeuriger psychologisch onderzoek deze identiteit onbetwijfelbaar zal kunnen vaststellen. Voor het kind is de omgang met zijn verzorger een onophoudelijk stromende bron van seksuele excitatie en bevrediging vanuit erogene zones, temeer daar de ander—gewoonlijk toch de moeder—het kind zelf met gevoelens bedeelt die uit haar eigen seksuele leven stammen; zij streelt, kust en wiegt het en gebruikt het onmiskenbaar als surrogaat voor een volwaardig seksueel object. (p. 98)
Niet alleen de affectie van het kind naar de verzorger is dus seksueel van aard, die van de verzorger/moeder naar het kind ook.
De moeder zou waarschijnlijk schrikken als men haar meedeelde dat ze met al haar liefkozingen de geslachtsdrift van haar kind wekt en de latere intensiteit ervan voorbereidt. Zij houdt haar gedrag voor aseksuele,‘zuivere’ liefde; ze laat immers zorgvuldig na om de genitaliën van het kind sterker te exciteren dan bij de lichaamsverzorging onvermijdelijk is. Maar de geslachtsdrift wordt, zoals wij weten, niet alleen gewekt door excitatie van de genitale zone; wat wij tederheid noemen, zal onvermijdelijk op zekere dag ook haar uitwerking op de genitale zones hebben. Zou de moeder meer begrijpen van de grote betekenis die de driften hebben voor het totale zielenleven, voor alle ethische en psychische prestaties, dan zou zij zich trouwens ook na voorgelicht te zijn alle zelfverwijten besparen. Ze kwijt zich enkel van haar taak wanneer ze het kind leert liefhebben; het moet later immers een flink mens met een krachtige seksuele behoefte worden en in zijn leven alles volbrengen waartoe de drift de mens aandrijft. (p. 98)
De liefkozingen zijn dus nodig, zegt Freud, om de seksuele drift in het kind aan te wakkeren zodat het een volwaardig (driftmatig) mens kan worden. Maar een teveel aan ouderlijke liefde zou een averechts effect kunnen hebben:
Een overmaat aan ouderlijke tederheid zal echter schadelijk worden, doordat de seksuele rijping dan sneller verloopt en het kind dan bovendien wordt ‘verwend’, het vermogen verliest om in zijn latere leven tijdelijk van liefde af te zien of met een geringere hoeveelheid liefde genoegen te nemen. Het is een sprekend omen van latere nervositeit wanneer het kind zich in zijn verlangen naar ouderlijke tederheid onverzadigbaar betoont, en anderzijds zullen juist neuropathische ouders, die immers het meest tot ongebreidelde tederheid geneigd zijn, door hun liefkozingen het gemakkelijkst de dispositie van het kind tot neurotische aandoeningen wekken. (p. 98)
Overdaad schaadt, zou je kunnen zeggen, maar ongetwijfeld zal een tekort ook schadelijke gevolgen hebben. Ik kan me zo voorstellen (vanuit hechtings-theoretisch perspectief) dat het kind dat weinig tot geen affectie van zijn verzorgers ontvangt en het dus zonder moet stellen - maar er wel naar verlangt - evenzeer een fixatie op de ouder kan houden, als zijnde dat het blijft verlangen naar hetgeen het nooit ontvangen heeft.
Hier gaat Freud niet verder op in. Wel zegt hij dat de typische kinderangst ook wijst op het feit dat de kinderlijke liefde van kind naar ouder een seksuele liefde is. Het bang zijn voor vreemden en het bang zijn in het donker weerspiegelen in feite steeds een 'missen' van de ouder, men kan dan de geliefde persoon niet zien, of diens hand niet vasthouden als hij er niet is. Het kind kan niet zonder de ouders houdt in dit opzicht dus in dat het kind zijn volledige levensenergie op de ouder richt. Natuurlijk worden kinderen ook angstig door bijvoorbeeld griezelverhalen, maar juist de kinderen die vroegtijdig overmatig vertroeteld zijn door hun ouders zouden een 'veeleisende geslachtsdrift' krijgen en daarmee voor 'bangelijkheid' ontvankelijk worden:
[T]ot bangelijkheid neigen alleen kinderen met een overmatige of vroegtijdig ontwikkelde of door vertroeteling veeleisend geworden geslachtsdrift. Het kind gedraagt zich hierbij zoals de volwassene, doordat het zijn libido in angst omzet zodra het deze niet weet te bevredigen, en op zijn beurt zal de volwassene, als hij door onbevredigde libido neurotisch is geworden, zich in zijn angst als een kind gedragen, bang worden zodra hij alleen is, dus zonder iemand is van wiens liefde hij verzekerd denkt te zijn, en deze angst met de kinderachtigste maatregelen willen sussen. (p.99)
Eerder in het eerste deel van de Werken van Freud, zijn vroege werken dus, lazen we al hoe Freud gelooft dat onbevredigd libido tot angst(-stoornissen) zal leiden. Typisch is natuurlijk dat Freud hier steeds door de bril van libido en seksualiteit kijkt. Vergeet niet dat de hechtingstheorie van Bowlby pas later werd ontwikkeld, die een heel ander perspectief biedt op de angsten van het kind en de volwassene.
Hoe voltrekt nu verder de objectvinding zich in de puberteit, en dan vooral de object-keuze?
Het kind dat van zijn ouders houdt moet zich niet voor niets in de puberteit separeren van de ouders. Doet het dat niet, dan blijft zijn/haar libido en de daarbij behorende fantasieën op de ouder gericht:
Met recht beweert men dat het Oedipus-complex het kerncomplex van de neurosen is, het essentiële onderdeel van de inhoud der neurose vormt. In het Oedipus-complex culmineert de infantiele seksualiteit, die door haar nawerkingen de seksualiteit van de volwassene beslissend beïnvloedt. Ieder menselijke nieuwkomer staat voor de taak het Oedipus-complex de baas te worden; wie dat niet klaarspeelt, valt ten prooi aan een neurose. (voetnoot p.101)
De meest voor de hand liggende object-keuze voor het kind is de ouder. Door het uitstel van de seksuele rijping is echter de nodige tijd gewonnen om naast andere seksuele remmingen de incestbarrière op te werpen: het kind moet zijn seksuele energie en liefkozingen naar een ander dan de ouder of andere bloedverwanten gaan richten. Pas door deze pijnlijke psychische losmaking van de autoriteit van de ouders wordt de tegenstelling tussen de nieuwe en de oude generatie gecreëerd, die van zo groot belang is voor de vooruitgang van de cultuur (p. 101).
Er zijn echter mensen die het gezag van de ouders nooit overwinnen en hun tederheid niet of slechts ten dele van hun ouders hebben teruggetrokken. Zij blijven zogezegd infantiel in hun liefdesleven. De liefde blijft zich richten op gezinsgenoten in de vorm van tedere, aseksuele liefde. Ze verzuimen de stap te maken naar de echte ander, zijnde een persoon buiten de familie, een levenspartner, naar wie niet alleen tedere liefde, maar ook seksuele liefde vereist is. En die stap zou vooral voor vrouwen moeilijk zijn, zo schrijft Freud:
Het zijn meestal meisjes die, tot vreugde van de ouders, tot ver na de puberteit volledig in hun kinderliefde blijven volharden, en dan is het heel leerzaam te ontdekken dat deze meisjes in hun latere huwelijk het vermogen missen hun man te geven wat hem toekomt. Zij worden koele echtgenotes en blijven seksueel gevoelloos. Hieruit valt te leren dat de ogenschijnlijk aseksuele liefde voor de ouders en de geslachtelijke liefde uit dezelfde bronnen worden gevoed, dat de eerste dus enkel een infantiele fixatie van de libido is.
"Het vermogen missen hun man te geven wat hem toekomt" hier zal ik als feministe maar even overheen lezen...
Oh oh oh.... Los van die opmerking geloof ik eigenlijk wel wat hij beweert.
Hij gaat nog verder door te stellen dat juist in het niet loskomen van de ouders de bodem voor de neurose, en andere psychologische stoornissen gelegen is. Iedereen die werkzaam in de psychologie is zal dit toch enigszins moeten beamen.
Hoe dichter men de diepere stoornissen in de psychoseksuele ontwikkeling nadert, des te onmiskenbaarder wordt het gewicht van de incestueuze objectkeuze. Bij de psychoneurotici blijft de psychoseksuele activiteit die voor het vinden van een object wordt ontplooid, door hun afwijzing van de seksualiteit grotendeels of volledig onbewust. Voor meisjes met een overmatige behoefte aan tederheid en een overmatige weerzin tegen de reële eisen van het seksuele leven wordt het een onweerstaanbare verleiding om enerzijds het ideaal van een aseksuele liefde in hun leven te verwezenlijken en anderzijds hun libido te verbergen achter een tederheid die zij zonder zelfverwijt kunnen uiten, door hun hele leven trouw te blijven aan hun infantiele, in de puberteit ververste genegenheid voor hun ouders of broers en zusters. De psychoanalyse kan zulke personen moeiteloos bewijzen dat ze in de populaire zin van het woord verliefd op deze bloedverwanten zijn, door met behulp van de symptomen en andere pathologische uitingen hun onbewuste gedachten op te sporen en in bewuste te vertalen. Ook wanneer een eerder gezond mens na een ongelukkige liefdeservaring ziek is geworden, kan men met zekerheid het pathogene mechanisme aantonen: zijn libido is weer gericht op de favorieten uit zijn kinderjaren. (p. 102)
Freud legt echter de verantwoordelijkheid voor dit proces bij het kind, terwijl de ouders zelf hierin toch ook van invloed zijn. Wie kent niet de ouder die het kind dwangmatig bij zich houdt, het niet uit wil laten vliegen en de liefde van het kind koestert en beloont! Dit kan toch niet volledig bij het kind liggen maar lijkt me een wisselwerking in de ouder-kindrelatie.
Ook wie dit proces wel goed doorkomt en dus de incestueuze fixatie van zijn libido heeft weten te vermijden, blijft niet volledig gespaard van zijn invloed. Vaak is de eerste serieuze verliefdheid van de jongeman een rijpe vrouw en die van het meisje een oudere, met autoriteit beklede man, die voor hen het beeld van hun moeder en vader kunnen doen herleven (p. 102). Vermoedelijk voltrekt de objectkeuze zich altijd meer of minder sterk in aanleuning bij deze ideale voorbeelden:
Vooral de man is op zoek naar het herinneringsbeeld van zijn moeder, dat hem sedert het begin van zijn kindertijd beheerst; geheel in overeenstemming hiermee is het feit dat moeders zich bij leven tegen de vernieuwde uitgave van zichzelf verzetten en deze vijandig bejegenen. Gezien deze betekenis van de betrekkingen tussen het kind en zijn ouders voor de latere keuze van zijn seksuele object, is het niet moeilijk te begrijpen dat elke stoornis in deze relaties zeer ernstige gevolgen voor het seksuele leven na de puberteit heeft; ook in de jaloezie van wie liefheeft ontbreekt nooit de infantiele wortel, of op zijn minst de infantiele versterking. (p. 103)
Tot slot moet de puber - als het al slaagt in de ontwikkelingsstap om van de ouders los te komen - in zijn keuze van het object de tegenovergestelde sekse niet mislopen. Volgens Freud wordt deze taak 'op de tast volbracht' (p. 103). Vaak slaan echter de impulsen in de puberteit de 'verkeerde' (laten we zeggen 'andere') weg in doordat de puber "dweepzieke vriendschappen met seksegenoten' aangaat. Het zou vooral de aantrekkingskracht die de tegenovergestelde geslachtskenmerken op elkaar uitoefenen zijn die de puber moet leiden naar de andere sekse. Maar op zichzelf is dit onvoldoende om bi- of homoseksualiteit tegen te gaan. Er zijn allerlei factoren die daarin een rol spelen:
In de eerste plaats de autoritaire remming die de samenleving oplegt; waar inversie niet als een misdaad wordt beschouwd, kan men constateren dat ze ten volle aan de seksuele neigingen van heel wat individuen beantwoordt. Verder mag men ten aanzien van de man aannemen dat zijn vroege herinneringen aan de tederheid van zijn moeder en andere vrouwelijke personen aan wie hij als kind was toevertrouwd, er krachtig toe bijdragen dat hij zijn keuze op de andere sekse laat vallen, terwijl hem de al vroeg van zijn vader ondervonden seksuele intimidatie en zijn rivaliteit met deze van de eigen sekse afleiden. Beide factoren gelden echter ook voor het meisje, wier seksuele activiteiten onder de bijzondere hoede van haar moeder staan. Zo ontstaat een vijandige relatie met de eigen sekse, die de objectkeuze in de als normaal geldende zin beslissend beïnvloedt. (p. 103-104)
Ik weet niet hoe de materie die we hier lezen op jullie inwerkt, maar ik vind het best confronterend om te lezen. Het is niet gezegd dat ik dit niet al wist en dat ik het overigens met alles eens ben, maar een aantal dingen zijn zeker herkenbaar, of dat nu is gaat over mijn eigen leven of dat van anderen. Het roept in ieder geval veel op, meer dan dat ik hier deel en wil delen.
Met deze laatste 'verhandeling' zijn we nog niet aan het eind van het boek gekomen. Freud voorziet ons van een mooie samenvatting, die ik in de volgende blog zal behandelen en mogelijk kan koppelen aan een aantal andere werken (niet van Freud) over seksualiteit.
Comentarios