Boek 2 post 28: pagina 483 - 504 (totaal aantal gelezen pagina's 1373)
Dan nu de eindsprint van het laatste hoofdstuk (VII) van De droomduiding. Het hoofdstuk "Over de psychologie der droomprocessen" is verdeeld in zes paragrafen. Ik zal steeds één blog besteden aan elke paragraaf, zodat we na de komende zes blogs met het derde boek een aanvang kunnen maken, hopelijk nog ruim voor 1 oktober.
Freud wijdt de eerste paragraaf aan een al eerder aangestipt fenomeen van de droom, namelijk dat we niet zelden de droom vergeten bij het ontwaken (zie blog 2-04). Hij voegt aan inzicht niet veel nieuws toe, maar geeft wel een aantal duidelijke stelregels van zijn werkwijze weer, die zowaar een mooie oneliner opleveren.
Zo begint Freud met de vaststelling dat we de dromen die we willen duiden, eigenlijk totaal niet kennen; niets kan garanderen dat de droom werkelijk zo is voorgevallen zoals we hem herinneren. De droom is namelijk zelf al onderhevig aan censuur, maar onze herinnering van de droom evengoed. Hij beklemtoont dat we bij het herinneren van de droom niets willekeurig doen. Alles wat we vertellen over de droom, èn alles wat we daaruit onvermeld laten, heeft een betekenis. Freud lijkt hier uit te gaan van een soort psychologisch determinisme:
"Altijd en overal kan worden aangetoond dat een tweede gedachtegang onmiddellijk de bepaling overneemt van het element dat door de eerste onbepaald werd gelaten. Ik wil bij voorbeeld volkomen willekeurig een getal in mij laten opkomen; dit is niet mogelijk; het getal dat me invalt, is door gedachten in mij, die misschien weinig met mijn huidige voornemen te maken hebben, ondubbelzinnig en onontkoombaar bepaald. Evenmin willekeurig zijn de veranderingen die de droom bij de redactie in waaktoestand ondergaat. Ze blijven associatief gekoppeld aan de inhoud waarvoor ze in de plaats komen, en dienen om ons de weg naar deze inhoud te wijzen, die zelf weer het substituut van een andere inhoud kan zijn." (p.488).
Een komisch gegeven is dat hij deze bewering toetste bij zijn patiënten ("nooit zonder succes"), door ze hun dromen steeds twee keer te laten vertellen. Wanneer de patiënt de droom herhaalde, zou dit zelden met dezelfde woorden gebeuren. Juist de passages waarvan de patient de bewoording had gewijzigd, zag Freud als de zwakke plekken van de droom, en dus als aanknopingspunten voor de duiding. De patient, wetende dat zijn droom aan de nauwkeurige analyse van Freud onderworpen zou worden, zou onder druk van de weerstand juist de betekenisvolle elementen wijzigen in zijn reproductie.
Ook de twijfels die we soms hebben over bepaalde droomscènes (bevond ik me nou in een huis of in een bos?) zouden niets anders zijn dan derivaten van de droomcensuur, van 'geboycotte droomgedachten'. Om de analyse te laten slagen eist Freud dat de patient zich geheel vrijmaakt van zekerheden, en alles dat eventueel in de droom aanwezig was, als een mogelijkheid overweegt en zich daarbij openstelt voor de (gedachte-)invallen die het twijfelachtige element uit de droom oproept. Zou de patient immers bij de twijfel of iets wel of niet in de droom voorkwam, of wat precies in de droom voorkwam, bepaalde zaken uitsluiten, dan zou de duidingsarbeid stagneren. Alles dat immers opkomt bij de patient naar aanleiding van de droom, is volgens Freud relevant. Wanneer iemand hapert of iets weglaat uit de droom, dient de psychoanalyticus argwanend te zijn, immers (hier komt de oneliner, of beter, two-liner):
"De psychoanalyse is terecht argwanend. Een van haar regels luidt: Alles wat de voortzetting van de arbeid hindert, is een weerstand." (p.490)
Vervolgens voegt Freud in 1925 bij deze ferme stelling een even uitgebreide als nuancerende voetnoot toe: "De hier zo apodictisch geformuleerde stelling ‘alles wat de voortzetting van de arbeid hindert, is een weerstand’ zou men al vlug verkeerd kunnen uitleggen. Ze heeft uiteraard slechts de betekenis van een technische regel, een waarschuwing voor de analyticus. Het mag niet worden geloochend dat er tijdens een analyse verschillende gebeurtenissen kunnen voorvallen die men niet aan boos opzet van de analysand kan wijten. De vader van de patiënt kan sterven zonder dat deze hem heeft vermoord, er kan een oorlog uitbreken die een einde aan de analyse maakt. Maar achter de aperte overdrijving van deze stelling schuilt niettemin een nieuwe en goede betekenis. Ook al is de storende gebeurtenis reëel en staat ze los van de patiënt, toch hangt het dikwijls alleen van hém af hoeveel storend effect eraan wordt toegekend, en de weerstand blijkt zonneklaar uit de gretige en overmatige uitbuiting van een dergelijke gelegenheid." (p.490)
Alles wat de voortzetting van de arbeid hindert, is dus weerstand. Ik vraag me af hoe ik in deze context arbeid zou moeten definiëren. Valt hier alleen het duiden van de droom onder? Of is Freud zo onbeschroomd om hier ook alle andere 'arbeid' die plaatsvindt in de psychoanalytische behandeling onder te scharen? Alles dat door de patient gezegd wordt in de behandeling zou dan als arbeid beschouwd kunnen worden. Men zou dan al snel de neiging kunnen hebben om alles dat niet gezegd wordt, of niet in een complete vrijheid of openheid gezegd wordt, voor weerstand te houden. Het is een interessante vraag om over na te denken, ook omdat het me moeite kost een voorstelling te maken van een behandeling - of zelfs een gesprek - ontdaan van alle weerstand. Maar misschien is dit een afspiegeling van mijn eigen verzet tegen het antoniem van de weerstand: volledige overgave en openheid. Men kan zich afvragen of een mens zich geheel kan bevrijden van weerstand, of dat dit enkel weggelegd is voor een aantal verlichte geesten. Mijn eerste overdenkingen over het fenomeen van de weerstand leiden dan direct naar de vele gebieden en uitingsvormen waarin de weerstand zich laat zien: schaamte, schuld, de door C.G. Jung bestempelde 'schaduwzijden' van de mens. Alles dat wij niet van onszelf willen zien, is omgeven met weerstand. Wij leven in weerstand. Aan de vraag of wij zonder zouden kunnen, zou een geheel filosofische verhandeling gewijd kunnen worden. Weerstand is natuurlijk ook een kernbegrip in de psychoanalyse geworden en ik verwacht nog veel meer hierover tegen te gaan komen. Fascinerend.
In het proces van de droomduiding kan de weerstand soms te hoog zijn, of de vervorming van de droom te goed geslaagd dat hij niet te duiden valt, aldus Freud. Andermaal blijven passages soms onopgehelderd. Deze passages noemt hij 'de navel van de droom', ofwel 'de plaats waar hij aan het onbekende vastzit' (p.497). Maar blijven we bij het onderwerp van het vergeten van dromen en de conclusie dat dit het gevolg is van weerstand, dan stelt Freud nog een relevante vraag:
"Indien het waakleven van de onmiskenbare bedoeling blijk geeft de gedurende de nacht gevormde droom te vergeten, hetzij in zijn geheel onmiddellijk na het ontwaken, hetzij bij stukjes en beetjes in de loop van de dag, en indien wij als het voornaamste agens bij dit vergeten de psychische weerstand tegen de droom onderkennen, die toch al ’s nachts het zijne tegen de droom heeft gedaan, dan ligt de vraag voor de hand wat nu eigenlijk ondanks deze weerstand de droomvorming mogelijk heeft gemaakt.
Dus alle censuur en weerstand in acht nemende, wat maakt dan dat de droom überhaupt nog tot stand kan komen?
Nemen wij het meest krasse geval, dat waarin het waakleven de droom weer uitschakelt alsof hij zich helemaal niet heeft voorgedaan: beschouwen wij daarbij het spel van de psychische krachten, dan moeten we zeggen dat de droom niet eens tot stand zou zijn gekomen indien de weerstand ’s nachts dezelfde heerschappij had uitgeoefend als overdag. Onze slotsom is dat de weerstand gedurende de nacht een deel van zijn macht had verloren; wij weten dat hij niet opgeheven was, want in de vervorming van de droom hebben wij zijn aandeel in de droomvorming aangetoond. Maar de mogelijkheid dringt zich aan ons op dat hij ’s nachts verminderd was, dat door deze verzwakking van de weerstand de droomvorming mogelijk werd, en zo is het voor ons niet moeilijk te begrijpen dat hij, met het ontwaken in zijn volle kracht geïnstalleerd, direct weer alles uit de weg ruimt wat hij moest gedogen zolang hij zwak was. De beschrijvende psychologie leert ons immers dat de voornaamste determinant van de droomvorming de slaaptoestand van de ziel is; wij zouden nu hieraan de verklaring kunnen toevoegen: de slaaptoestand maakt de droomvorming mogelijk doordat hij de endopsychische censuur vermindert." (p.498)
NB: endopsychisch betekent zoveel als: in het centrum van de persoonlijkheid bevindend
Het is een interessante uitleg die hij hier geeft. Er is dus een verminderde weerstand tijdens het slapen (in vergelijking tot de weerstand die er overdag is) en dit maakt het mogelijk dat de slapende ziel 's nachts een droom kan hebben. Echter is de droom zelf wel degelijk gevormd - wederom - door censuur. Bij het ontwaken na de droom is de weerstand weer verhoogd (zoals hij gedurende de dag is) en vergeten we de droom (eventueel - we vergeten natuurlijk ook een heleboel dromen niet!).
Deze uitleg biedt wel inzicht in waarom we in de nacht geteisterd kunnen worden door trauma's, door vijandige taferelen, door lust-uitingen etc. We dromen (soms, vaak, altijd?) letterlijk wat we overdag onderdrukken, wat dus te pijnlijk, te confronterend, te moeilijk is om van onszelf te zien. Zo kunnen we ook begrijpen dat veel mensen met een traumatisch verleden overdag de herinneringen aan het trauma het hoofd kunnen bieden (d.w.z. er weerstand tegen bieden). 's Nachts echter lijkt een deel van de weerstand af te nemen waardoor zij de meest gruwelijke nachtmerries kunnen ervaren. Hetzelfde geldt voor onze gewelddadige of seksuele impulsen die wij overdag in al onze beschaafdheid onder de duim houden, maar die zich in de droom in alle hevigheid manifesteren. Hoewel ik tijdens het lezen van dit boek - en het eindeloos aantal beschreven dromen daarin - de droom een beetje beu werd, brengt deze slotsom weer mooi in beeld hoe de droom toch een onovertrefbare kijk in de wereld van het onbewuste kan geven. En zo komen we weer bij het begin van het boek uit: der Traum ist der königliche Weg zum Unbewussten.
Comments