Boek 3 post 05: pagina 156 - 180 (totaal aantal gelezen pagina's 1622)
Degene die deze blog al een tijdje volgt is inmiddels vertrouwd geraakt met de klassieke muziek die ik zo nu en dan toevoeg. In de onstuimige herfstmaanden is het mijn gewoonte de symfonieën van Beethoven te luisteren (stormachtig als ze zijn), maar Mozart blijkt toch ook te passen, althans, deze prachtige opening (Kyrie) van de Mis in C mineur (1785), o.l.v. Leonard Bernstein, is op de Matthäus Passion na één van de mooiste koorwerken die ik ken. De lage begintonen lijken de herfst aan te kondigen, dan het koor dat losbarst als een wind die alle schillen van de ziel wegblaast en de adembenemende sopraansolo die het hart als een smeulende poel doet gloeien. Warmte voor ons innerlijk in koude dagen. Even in de hemel vertoeven onder het lezen...
(De muziek begint na een halve minuut - zie hoe Bernstein even zijn ogen sluit en de stilte lijkt uit te nodigen alvorens hij zich aan de muziek overgeeft.)
Freud werkt in 'Psychopathologie van het dagelijks leven' een hele lijst met Fehlleistungen (lapsussen) door. Zo zullen onder meer nog het 'misgrijpen', en 'vergissingen' aan bod komen. Maar vandaag volgen, na eerder de 'verspreking' behandeld te hebben, de 'verschrijving' en de 'verlezing'. Immers, wij spreken soms niet alleen een onbewuste gedachte "per ongeluk" uit, wij maken gelijksoortige fouten in ons lezen en schrijven. Freud behandelt in dit hoofdstuk geen nieuwe theorie want hij stelt dat bij deze vergissingen grofweg hetzelfde psychisch mechanisme werkzaam is als bij de verspreking. Beide fenomenen worden in dit hoofdstuk dan ook louter beschreven aan de hand van talrijke voorbeelden, waarvan sommige voorzien van een uitgebreide analyse.
Een aantal mensen vroeg mij naar persoonlijke voorbeelden, of ik mij toch ook zo nu en dan niet schuldig maakte aan versprekingen of verschrijvingen? Ongetwijfeld ontglippen mij verkeerde woorden op ongewenst ogenblikken, maar naar voorbeelden graven in mijn geheugen levert tot dusver geen opvallende resultaten op. Ik ben er nogal op gespitst mezelf niet voor schut te zetten en kies mijn woorden vaak nauwkeurig. Ik heb nooit veel aandacht aan versprekingen besteed, tot ik me meer en meer in de psychoanalyse ben gaan verdiepen. Schrijven (dagboeken en verhalen) doe ik al meer dan 15 jaar, en daarin zullen toch ook wel 'verschrijvingen' voorkomen, maar schiet me ook zo niets te binnen. In het digitale rijk is dit ook weer een ander verhaal. Typefouten zijn simpelweg niet te vergelijken met de 'verschrijvingen' waarover Freud spreekt. We maken constant typefouten omdat onze vingers de verkeerde toetsen raken, wat niet betekent dat daar nu telkens een verkeerd woord mee getypt wordt dat ook nog eens een onbewuste drijfveer kent. Een verkeerd woord schrijven vind ik ook anders dan een verkeerd woord typen. In een e-mail per ongeluk de r vergeten in hatelijke groeten, is veel sneller als een typefout te duiden (die maken we immers veel vaker) dan wanneer met het zou schrijven. Althans, voor mij geldt dat het aantal schrijffouten in het niet valt in vergelijking tot het aantal typefouten.
Bij nader inzien schiet me alsnog een voorbeeld te binnen van een vervorming van een woord toen ik een jaar of vier was en logeerde bij mijn tante. We spraken samen over fantasie, wat ik een fascinerend woord en concept vond maar wat ik telkens als santafie uitsprak. Daarover moesten we hartelijk lachen en het bleef lange tijd ons grapje, waarbij alleen wij wisten waar het over ging. Maar of dit door kan gaan voor een echte verspreking, dat weet ik niet.
Des te opvallender zijn de talrijke voorbeelden die Freud te berde brengt, zowel persoonlijk als van zijn patiënten, waarbij hij waarschijnlijk niet alleen in zijn geheugen heeft moeten graven, maar ook pen en papier in de hand zal hebben gehad om telkens als hij getuige was van een verspreking van zijn patiënten, deze vast te leggen.
Te beginnen met een voorbeeld van een 'verlezing' door een andere auteur (Bleuler), aangehaald door Freud: (p.159)
'Al lezend had ik eens de intellectuele gewaarwording twee regels verder naar onderen mijn naam te zien. Tot mijn verbazing vind ik alleen het woord Blutkörperchen [bloedlichaampjes]. Van vele duizenden door mij geanalyseerde verlezingen van zowel het perifere als het centrale gezichtsveld is dit het meest krasse geval. Wanneer ik bijvoorbeeld mijn naam meende te zien, toonde het woord dat daartoe aanleiding gaf er meestal veel meer gelijkenis mee, in de meeste gevallen moesten praktisch alle letters van mijn naam in de nabijheid aanwezig zijn voordat me zo'n vergissing kon overkomen.
Bij dit voorbeeld is het heel goed te berijpen waarom deze heer steeds dacht zijn eigen naam te lezen, omdat er enkele regels onder de zin die hij las een woord met gelijke letters als van zijn naam stond. Naar het linguïstische aspect van het 'verlezen' is inmiddels veel onderzoek gedaan. Daaruit blijkt dat we heel snel uit verkeerd gerangschikte woorden toch het juiste woord kunnen lezen.
Leze bijvoorbeeld de volgende tekst:
"Vlgones een oznrdeeok op een Eglnese uvinretsiet mkaat het neit uit in wlkee vloogdre de ltteers in een wrood saatn, het einge wat blegnaijrk is is dat de eretse en de ltaatse ltteer op de jiutse patals saatn. De rset van de ltteers mgoen wllikueirg gpletaast wdoren en je knut vrelvogens gwoeon lzeen wat er saatt. Dit kmot odmat we neit ekle ltteer op zcih lzeen maar het wrood als gheeel."
Zo vernuftig is de geest!
Maar dit voorbeeld zegt natuurlijk niet zo veel over onbewuste drijfveren die meespelen.
Toch ontkent Freud bij de verlezing ook niet de rol die de gelijkenis tussen het gelezen en het gedrukte woord bevat:
In een overgroot aantal gevallen is het namelijk de bereidheid van de lezer waardoor de tekst wordt veranderd en er iets in gelezen wordt waarop hij georiënteerd of waarmee hij bezig is. De tekst zelf hoeft de verlezing enkel tegemoet te komen door een bepaalde overeenkomst in het woordbeeld aan te reiken die de lezer naar eigen zin kan wijzigen. Een vluchtig geworpen blik, vooral met het ongewapende oog, vergroot ongetwijfeld de kans op zo'n illusie, maar is beslist geen absolute voorwaarde. (p. 161-162)
Maar er zijn meer zaken die mee kunnen spelen waardoor men 'leest wat men wil lezen': (p.164)
Ik geloof dat de oorlogstijd, die bij ons allen vaste en lang aanhoudende preoccupaties heeft doen ontstaan, geen andere lapsus zozeer heeft begunstigd als juist de verlezing. Op een dag pak ik een van de middag- of avondkranten en zie de vetgedrukte kop: Der Friede von Görz [de vrede van Gorizia]. Maar nee, er taat aleen: Die Feinde vor Görz [de vijanden vóór Gorizia). Wie twee zoons als soldaat juist op dit oorlogstoneel heeft staan, kan allicht een verlezing als deze overkomen. (...) Ook het beroep of de actuele situatie van de lezer beïnvloedt het resultaat van zijn verlezing. (...) Een man die een wandeling in een vreemde stad maakt, juist rond het tijdstip waarop de door een dieet teweeggebrachte werking van zijn darmen is afgestemd, leest op een groot bord op de eerste etage van een hoog warenhuis: Closethuis; zijn bevrediging hierover vermengt zich echter met bevreemding over de ongewone huisvesting van deze weldadige inrichting. Het volgende ogenblik is zijn bevrediging voorbij, want het opschrift luidt in feite: Corsethuis. In een tweede groep van gevallen is het aandeel van de tekst in de verlezing aanzienlijk groter. De tekst bevat iets dat de afweer van de lezer activeert, een mededeling of aan hem gestelde eis die pijnlijk voor hem is, en ondergaat daarom dankzij de verlezing een correctie in de zin van een afwijzing of wensvervulling. De veronderstelling is dan natuurlijk niet te vermijden dat de tekst aanvankelijk correct is waargenomen en beoordeeld eer hij deze wijziging ondergin, hoewel het bewustzijn niets van deze eerste lezing ervaren heet.
Het blijft me verbazen in de vele voorbeelden, zowel van dromen (in De droomduiding) als versprekingen en verlezingen, hoeveel persoonlijke voorbeelden Freud aanhaalt en hoe eerlijk hij daarin is. Zo ook in zijn analyse van de 'verschrijvingen' volgen een aantal persoonlijke voorbeelden en in het bijzonder een paar van artsen die zich 'verschrijven' (vergissen) in een voorgeschreven recept. Hij sluit af met een opmerkelijkheid dat wij ons niet verlezen omdat onze aandacht verslapt, maar door een storing van de aandacht door een vreemde gedachte die de aandacht opeist. Dit is volgens hem te terug te zien wanneer we voorlezen. Hoe vaak dwalen tijdens het lezen en voorlezen onze gedachten niet af, maar blijven we wel foutloos voorlezen? Het afdwalen van de aandacht is dus niet de aanleiding voor de verspreking. We lezen dan ook veelal automatisch, nauwelijks met onze bewuste aandacht erbij. Het zou volgens Freud bij de verlezing dan ook niet gaan om een kwantitatieve vermindering van de aandacht, maar om interrumperende, de aandacht opeisende gedachten.
De dichter/auteur J. Bernlef bracht in 1985 een bundel met prozagedichten uit, onder de titel 'Verschrijvingen'. Hij moet net als Freud begrepen hebben dat de wijze waarop een verspreking soms de ware aard van de spreker verraadt, bepaalde verschrijvingen eveneens méér zijn dan enkel schrijffouten. Bernlef schreef in een van de hier gebundelde prozagedichten eerst `episch centrum in plaats van `epicentrum (de plaats van waaruit aardbevingsgolven zich over het aardoppervlak verspreiden). Wat zou dat kunnen zijn, een episch centrum? Misschien het punt van waaruit Bernlefs poëzie ontstaat. Bernlef schreef over het prozagedicht als genre onder meer: `Het prozagedicht lijkt het terrein te zijn van vage vermoedens, aarzelingen, twijfels, een gebied waar nog geen keuzes zijn gemaakt en de strengheid van de enige juiste poëtische regel nog even wordt uitgesteld. Klank en beeld cirkelen, als in de halfbewuste toestand voor het definitieve ontwaken, nog vrij rond. Er is sprake van een lyrisch beginsel, maar nog niet van een lyrische vorm. Het merendeel van deze teksten zijn reisimpressies. `Reizen is voor mij een manier om mijzelf als anonymus te ervaren, iemand die door zijn tijdelijke afwezigheid dingen en toestanden op een andere manier ervaart dan in zijn normale zelfbewuste bestaan. Verschrijvingen geeft een inzicht in het soort tastend denken dat aan Bernlefs poëzie voorafgaat. `Het zijn teksten, zegt Bernlef, `die zich als het ware onder de oppervlakte van mijn poëzie afspelen.
(tekst ontleend aan bibliotheek.nl)
Hieruit spreekt dat Bernlef (en misschien geldt dit wel voor elke schrijver en/of poëet) zich in het grensvlak tussen het bewuste denken en onbewuste zijnstoestanden kon bewegen, waar vanuit hij toegang had tot het vrije associëren, dat ongetwijfeld (zoals we weten van vele andere schrijvers zoals André Breton - leze blog 2-07) voedend moet zijn voor het creatieve proces.
Comentários